Militair Recht
Militair ambtenarenrecht versus strafrecht
Het komt met enige regelmaat voor dat er sprake is van een samenloop tussen het militaire ambtenarenrecht en het strafrecht. In het geval een militair wordt aangehouden vanwege de verdenking van een strafbaar feit, heeft dit in de meeste gevallen direct gevolgen voor zijn rechtspositie en kan de verdenking zelfs leiden tot (oneervol) ontslag.
Volgens vaste rechtspraak is een concrete verdenking van een ernstig plichtsverzuim voldoende grond voor het opleggen van een ordemaatregel, zoals schorsing. De militair kan op grond van artikel 34 van het AMAR in zijn ambt worden geschorst indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld. Ook kan een schorsing worden opgelegd in het belang van de dienst. De feiten die ten grondslag liggen aan de schorsing hoeven derhalve nog niet vast te staan. Er kan reeds een maatregel worden opgelegd indien aan de integriteit van de militair wordt getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zodanig is geschaad dat het niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen.
Zwijgrecht
Als verdachte in een strafrechtelijk onderzoek mag en kan de militair zich in het strafrechtelijk traject beroepen op zijn zwijgrecht. Dit betekent echter niet dat de militair zich ook jegens zijn werkgever in het rechtspositionele traject onverkort op zijn zwijgrecht mag beroepen.
Vooropgesteld zij dat uit vaste rechtspraak volgt dat het opleggen van een rechtspositionele maatregel vanwege het plegen van plichtsverzuim niet aangemerkt wordt als strafvervolging in de zin van artikel 6 van het EVRM. Dit betekent dat aan de militair in het ambtenarenrecht geen zwijgrecht toekomt.
Hoewel de Centrale Raad van Beroep in een uitspraak van 1991 heeft bepaald dat de ambtenaar niet buiten zijn wil om dan wel langs indirecte weg in een situatie mag worden gebracht waarin hij meewerkt aan zijn eigen disciplinaire bestraffing, betekent dit niet dat het beroep van de militair op zijn zwijgrecht in het rechtspositionele traject in zijn voordeel zal uitpakken. Indien de militair weigert om zich te verantwoorden richting Defensie en hij de gerechtvaardigde twijfel aan zijn integriteit om hem moverende redenen niet wil wegnemen, dan kan dit ertoe leiden dat hij zich aan ernstig plichtsverzuim schuldig maakt. De militair handelt daarmee niet zoals van een goed militair in gelijke omstandigheden mag worden verwacht. Het is derhalve mogelijk dat de militair wordt ontslagen indien hij geen openheid van zaken geeft en de twijfel die is gerezen omtrent zijn integriteit niet wegneemt. Het is daarom altijd van belang om de afweging te maken of het verstandig is om ook in het rechtspositionele traject (geheel) te zwijgen.
Informatie en gegevens
Het is bij de rechtspositionele procedure toegestaan gebruik te maken van gegevens die voortkomen uit een strafrechtelijk onderzoek. Bovendien geldt op grond van artikel 8 van de Militaire Ambtenarenwet dat een uitspraak van de strafrechter die in kracht van gewijsde is gegaan en waarbij de militair van enig feit schuldig is verklaard, in een militaire ambtenarenzaak als bewijs van dat feit.
Bewijsregels
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep gelden in het ambtenarenrecht niet de in het strafrecht van toepassing zijnde zeer strikte bewijsregels. Wel is het voor de constatering van plichtsverzuim noodzakelijk dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen schuldig heeft gemaakt. Hetzelfde uitgangspunt geldt voor het ontslag van een militaire ambtenaar wegens wangedrag op grond van artikel 39 AMAR. Dit “mildere” bewijsregime kan worden verklaard door het feit dat aan militairen (hoge(re) eisen worden gesteld ten aanzien van integriteit, betrouwbaarheid en professionaliteit.