Nog steeds aan de Poolse goden overgeleverd
28 februari 2022
Door: Nola Delsing
Op 22 februari 2022 heeft het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna Hof) opnieuw uitspraak gedaan naar aanleiding van prejudiciële vragen die waren gesteld door de overleveringskamer van de Rechtbank Amsterdam. Deze vragen waren voor de Amsterdamse rechtbank reden om vele lopende Poolse overleveringsprocedures tijdelijk niet verder te behandelen in afwachting van antwoorden van het Hof.
Samengevat is vorig jaar aan het Hof gevraagd hoe de Amsterdamse rechtbank – gelet op de zorgelijke ontwikkelingen van de afgelopen jaren rondom de Poolse rechtsstaat– dient om te gaan met Europese aanhoudingsbevelen (EAB’s) waarin wordt verzocht om de overlevering van personen aan Polen. Er zijn twee soorten EAB’s: ‘vervolgingsEAB’s’ en ‘executieEAB’s’. Een vervolgingsEAB kan worden uitgevaardigd door een land als er een strafrechtelijk onderzoek loopt waarvoor ze een opgeëist persoon willen laten overleveren vanuit een ander Europees land. Een executieEAB kan worden uitgevaardigd als er nog een straf openstaat waarvoor ze een opgeëist persoon willen laten overleveren om deze straf te laten uitzitten.
Poolse rechtsstaat
Sinds 2017 is in Polen sprake van structurele en fundamentele gebreken die het recht op een onafhankelijk en vooraf bij wet ingesteld gerecht aantasten (onderdeel van het recht op een eerlijk proces). Deze gebreken vloeien voort uit het feit dat Poolse rechters worden benoemd door de Krajowa Rada Sądownictwa (nationale raad voor de rechtspraak Polen; hierna: KRS). De hoogste rechter in Polen heeft in 2020 echter geoordeeld dat de KRS sinds 2018 niet langer een onafhankelijk orgaan is. Dat is voor de benoeming van een rechter wel belangrijk omdat deze mensen – onafhankelijk van de politieke situatie van een land – onafhankelijk recht moeten kunnen spreken.
De vraag die aan het Hof voorlag was of het nog altijd aan de opgeëiste persoon en de verdediging is om aan te tonen dat hij een oneerlijk proces heeft gehad of zal krijgen in Polen, of dat de rechtbank Amsterdam daar – vanwege de problematische Poolse politieke benoemingen van rechters – vanuit mag gaan en daarom overleveringen aan Polen structureel dient te weigeren. Op 15 november 2021 zijn advocaten Robbert Jonk en Nola Delsing naar Luxemburg afgereisd om bij Hof de belangen van een Poolse cliënt die in Nederland in een Poolse overleveringsprocedure liep, te behartigen. Zij betoogden kortgezegd dat de schending van het recht op een eerlijk proces dient te worden aangenomen vanwege de rechtsstatelijke problematiek in Polen hetgeen zou moeten leiden tot het staken van overleveringen aan Polen.
Op 22 februari 2022 heeft het Europees Hof van Justitie uitspraak gedaan. Het Hof heeft (helaas!) geoordeeld dat het nog altijd aan opgeëiste personen zelf is aan te tonen dat zij een reëel gevaar lopen dat zij geen eerlijk proces krijgen (in geval van vervolgingsEAB’s) of hebben gekregen (in geval van executieEAB’s). De problematische politieke benoemingen van Poolse rechters zullen er dus niet zonder meer toe leiden dat overleveringen naar Polen structureel moeten worden geweigerd.
Uitspraak 22 februari 2022
Het Hof stelt in haar uitspraak voorop dat de beginselen van wederzijds vertrouwen en wederzijdse erkenning van wezenlijk belang zijn binnen de Europese Unie. Dit brengt met zich dat lidstaten binnen de Europese Unie elkaar onderling vertrouwen in het naleven van Unierecht en de door de Unie erkende grondrechten (waaronder het recht op een eerlijk proces). Het Hof benadrukt verder dat overleveringen alleen in uitzonderlijke gevallen geweigerd mogen worden. Deze gevallen zijn limitatief opgesomd in het Kaderbesluit EAB en in Nederland overgenomen in onze Overleveringswet
Het Hof brengt in herinnering dat zij eerder naar aanleiding van prejudiciële vragen heeft geoordeeld dat structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat (i.c. Polen), niet zonder meer betekent dat er ook redenen zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon bij overlevering aan Polen een reëel gevaar van schending van zijn recht op een eerlijk proces zal lopen.
Met andere woorden: het bestaan (of de verergering) van structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht leidt niet tot een automatische weigering van de overlevering. Dit zal pas plaatsvinden wanneer kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar zal lopen op schending van zijn recht op een eerlijk proces. Je zal als opgeëist persoon voor jouw eigen zaak en samen met een advocaat concreet moeten aantonen dat dit is gebeurd of zal gebeuren. De blote stelling dat dit is gebeurd of zal gebeuren is daartoe onvoldoende.
Deze toets die eerder is geïntroduceerd door het Hof wordt de tweestappentoets genoemd: stap 1 is het vaststellen van een algemeen gevaar op schending en stap 2 is het concretiseren van dat gevaar voor de opgeëiste persoon. Pas nadat een opgeëist persoon beiden stappen concreet heeft kunnen onderbouwen zal een rechter de overlevering kunnen weigeren.
Centraal stond de vraag of de tweestappentoets nog steeds toegepast dient te worden in het licht van de invloed van de KRS op de benoemingsprocedure van rechters in Polen. Het Hof beantwoord deze vraag nu bevestigend en overweegt dat een andere uitleg strijdig zou zijn met eerdere rechtspraak van het Hof. Ook noemt het Hof dat niet alleen de grondrechten van opgeëiste personen gewaarborgd dienen te worden bij de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel, maar dat ook rekening moet worden gehouden met de belangen van slachtoffers van strafbare feiten.
Het Hof brengt tevens in herinnering dat één van de doelstellingen van het Kaderbesluit EAB is het voorkomen van straffeloosheid, en dat weigering van overlevering ondanks het ontbreken van concrete gegevens waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon bij overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn recht op een eerlijk proces zal worden geschonden tegen deze doelstelling indruist.
Ten slotte stelt het Hof dat opschorting van het Kaderbesluit EAB alleen kan plaatsvinden wanneer sprake is van een ernstige en voortdurende schending die door de Europese Raad is vastgesteld en met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen is besloten tot schorsing van bepaalde rechten die een lidstaat toekomt. Van een dergelijke situatie is in het geval van Polen (nog) geen sprake.
Ten aanzien van overleveringen ten behoeve van executie
Specifiek ten aanzien van overleveringen ten behoeve van executie stelt het Hof in haar uitspraak dat de omstandigheid dat een rechter binnen de rechtsprekende formatie die de zaak heeft behandeld is gedetacheerd door de Minister van Justitie op basis van criteria die niet vooraf bekend zijn en dat de Minister deze detachering te allen tijde kan beëindigen, een indicatie is dat sprake is van een reëel en concreet gevaar voor een schending van het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon (stap 2). Het Hof vergewist zich ervan dat informatie ten aanzien van detachering van rechters bekend is bij de uitvaardigende lidstaat (Polen).
Ook stelt het Hof dat belang wordt toegekend aan de omstandigheid of de opgeëiste persoon al dan niet is overgegaan tot wraking van de betreffende rechters.
Ten aanzien van overleveringen ten behoeve van vervolging
Wanneer de Rechtbank Amsterdam een EAB behandelt dat door Polen is uitgevaardigd met het oog op strafvervolging is op dat moment nog onduidelijk welke Poolse rechters betrokken zullen zijn bij de vervolging in Polen. Het is op dat moment dan ook nog niet mogelijk iets te zeggen over de mogelijke betrokkenheid van de KRS van de benoeming van die (op dat moment onbekende) rechters. Hoewel dit voor de opgeëiste persoon een risico op schending van het recht op een eerlijk proces met zich brengt, heeft het Hof bepaald dat dit niet leidt tot weigering van de overlevering.
Het Hof benoemt echter wel dat in geval van een vervolgingsEAB niet kan worden afgezien van een beoordeling van het mogelijke gevaar op schending van het recht op een eerlijk proces. Het Hof stelt dat de opgeëiste persoon mogelijk gevaar op schending kan aantonen door middel van verklaringen door overheidsinstanties over de betreffende zaak, de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van het strafbare feit en de feitelijke context waarin het EAB is uitgevaardigd.
Wat betekent dit voor opgeëiste personen?
De uitspraak van het Hof bevestigt opnieuw dat het aan de opgeëiste persoon is om te bewijzen dat sprake is een concreet en reëel gevaar op schending van een eerlijk proces. Aan de opgeëiste persoon is de (veelal onmogelijke) opdracht weggelegd om samen met de advocaat aan te tonen dat hij/zij in de concrete zaak onderworpen is, of zal worden, aan een oneerlijk proces door een partijdige rechter. In dit kader kan uw advocaat mogelijk samenwerken met een advocaat in Polen. In geval van een executie-EAB is het van belang om zo veel mogelijk informatie te verkrijgen over de Poolse rechters die de straf hebben opgelegd in Polen. Het is dan ook belangrijk dat een opgeëist persoon daar zo spoedig mogelijk mee aan de slag gaat met zijn advocaat.
Conclusie
Ondanks de Poolse rechtsstaatproblematiek heeft het Hof geoordeeld dat de tweestappentoets nog altijd toegepast dient te worden ten aanzien van Poolse EAB’s. Dit is in de praktijk een veelal onmogelijke exercitie voor de opgeëiste persoon waarbij, naar onze mening, onvoldoende oog is voor diens kwetsbare positie. De hoop was dat het Hof in Luxemburg het met de verdediging eens zou zijn maar helaas blijkt dit (vooralsnog) niet het geval.