Verplichte verschijning in de Rechtbank?
5 juli 2024
Door: Patrick van der Meij
Op 1 juli 2024 is de Wet uitbreiding slachtofferrechten in werking getreden. Die wet heeft opnieuw consequenties voor het strafproces en in het bijzonder voor de procespositie van het slachtoffer. De belangrijkste wetswijziging betreft de invoering van art. 258a Sv en aanpassing van art. 363 Sv, waardoor de verdachte van een ernstig misdrijf die in voorlopige hechtenis verblijft, verplicht is de inhoudelijke behandeling van de strafzaak en de uitspraak bij te wonen.
Om welke misdrijven het gaat blijkt deels weer uit art. 51e Sv en ook dat artikel bevat weer verwijzingen. Het gaat om strafbare feiten waarop minimaal een maximum gevangenisstraf van acht jaren is gesteld, maar ook om delicten met een lager strafmaximum die expliciet in art. 51e Sv worden genoemd, zoals de nieuwe seksuele misdrijven schuldaanranding en schuldverkrachting en wraakporno, alsmede bedreiging, stalking en mishandeling en art. 6 van de Wegenverkeerswet. Art. 258a Sv voegt aan deze hele rij misdrijven ook zelfs nog een aantal strafbepalingen met eveneens een lichtere strafbedreiging toe, zoals openlijk geweld tegen personen, wederspanningheid en kinderdoodslag en het afbreken van zwangerschappen. Art. 258a Sv lijkt ten tijde van de invoering overigens alweer toe aan aanpassingen, omdat de wettekst verwijst naar artikelen die ten gevolge van de invoering van de Wet seksuele misdrijven al niet meer bestaan.
Voorwaarde voor de verschijningsplicht is wel dat de verdachte al in voorlopige hechtenis zit, ongeacht of het voor de zaak in kwestie is of voor een heel andere zaak. Het criterium is dus of justitie al over de verdachte kan beschikken. Een verdachte die geschorst is uit de voorlopige hechtenis of die nooit in voorarrest is genomen, heeft niet de verplichting te verschijnen. Dat is wel logisch vanuit praktisch oogpunt, aangezien het opzoeken en meetogen naar zitting van verdachten die weliswaar verplicht zijn maar vrij rond lopen, een enorme belasting zou vormen voor het systeem. De rechter kan overigens ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte dan wel het slachtoffer bepalen dat de verplichting niet geldt, indien zwaarwegende belangen daartoe spelen bij verdachte of slachtoffer, dan wel in het geval dat geen van de procesdeelnemers die verplichte verschijning wenselijk of noodzakelijk acht (art. 258a lid 2 Sv). De Memorie van Toelichting geeft een voorbeeld van een situatie waarin een dergelijk zwaarwegend belang speelt namelijk als het slachtoffer heeft aangegeven zeer angstig te zijn om in het bijzijn van de verdachte het spreekrecht uit te oefenen of als de verdachte dusdanig ziek is – lichamelijk dan wel psychisch – dat zijn aanwezigheid redelijkerwijs niet van hem kan worden verwacht. Ook voor de uitspraakzitting is met het aangepaste art. 363 Sv onder verwijzing naar art. 258a Sv de verplichting om te verschijnen op te nemen in de omschreven gevallen, om zo te realiseren dat ook de verdachte bij het aanhoren van zijn straf aanwezig is.
De nieuwe wet dient ertoe de positie van slachtoffers te verbeteren, dat zij ten overstaan van de verdachte hun verhaal kunnen doen over de consequenties van het strafbare feit voor hen en dat de verdachte de bestraffing op zitting in het bijzijn van de slachtoffers ondergaat. Ik vrees echter dat de verwachtingen rondom de genoegdoening voor het slachtoffer dienen te worden getemperd en dat juist gevoelens van frustraties en verdriet worden gevoed omdat ook de wel aanwezige verdachte geen enkele sjoege hoeft te geven ten opzichte van het persoonlijke leed dat wordt omschreven. Anders gezegd: je kunt iemand verplichten er te zijn, maar niet verplichten iets te horen, je aan te kijken of op je te reageren. Ik schreef daar al eerder over in mijn column Afgewongen aanwezigheid. De vraag dringt zich ook op of de strafrechtspleging deze nieuwe verplichtingen zal kunnen bolwerken, nu sprake is van een zwaar overspannen systeem bij zowel het openbaar ministerie, de zittingsrechter, maar ook bij de diensten van het DJI en DV&O die verantwoordelijk zijn voor het vervoer van voorlopig gehechte verdachten naar zitting. Bedenk bovendien dat de strafrechter al de mogelijkheid had de verdachte – ook als die op vrije voeten was – in de gevallen waarin dat noodzakelijk was, gewoonweg te bevelen aanwezig te zijn bij de inhoudelijek behandeling en die zelfs te kunnen laten meebrengen met een bevel. De nieuwe wetgeving lijkt daarom te overcompenseren wat de praktijk al kon regelen, lijkt eigenlijk overbodig te zijn en dat neigt naar symboolwetgeving. Het zal uiteraard belangrijk kunnen zijn voor een slachtoffer of de nabestaanden om zich uit te kunnen spreken in het bijzijn van de verdachte, maar de vrees bestaat dat de wetswijziging voor veel teleurstelling en een overbodige extra belasting kan gaan zorgen.
Patrick van der Meij