Update: Conclusie A-G Rantos over de Poolse Rechtsstaatproblematiek
17 december 2021
Door: Aimée Timorason & Robert Malewicz
Inleiding
Enkele maanden geleden heeft de Rechtbank Amsterdam in twee overleveringszaken prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de huidige Poolse rechtsstaatproblematiek. De vragen die centraal staan in deze procedure zijn of er voor de opgeëiste persoon een gevaar voor schending van het grondrecht op behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk gerecht bestaat en hoe hiermee dient te worden omgegaan in de uitvoerende lidstaat (de lidstaat die het Europees Arrestatiebevel (EAB) ontvangt en moet behandelen). Is het daarbij nog steeds aan de opgeëiste persoon om aan te tonen dat hij een oneerlijk proces heeft gehad of zal krijgen in Polen, of mag de Rechtbank Amsterdam daar – gegeven de problematische Poolse politieke benoemingen van rechters – van uitgaan en daarom de overlevering weigeren? Deze twee zaken (C-562/21 en C-563/21) zijn op 16 november 2021 inhoudelijk behandeld door het Hof in Luxemburg. Collega’s Robbert Jonk en Nola Delsing stonden de opgeëiste persoon bij in de zaak C-562/21 en hebben aldaar zijn belangen behartigd. Vandaag, op 16 december 2021, is de conclusie van Advocaat-Generaal Rantos gepubliceerd.
De conclusie van de AG
In zijn conclusie stelt de AG voorop dat overleveringen in beginsel slechts mogen wordt geweigerd indien sprake is van één van de limitatief opgesomde gronden uit het Kaderbesluit EAB, of wanneer er sprake is van “uitzonderlijke omstandigheden” waarvan de ernst ertoe noopt beperkingen te stellen aan de beginselen van wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten. Deze twee beginselen gelden namelijk als basis voor de justitiële samenwerking tussen de lidstaten.
De tweestappentoets
Om te toetsen of sprake is van zo’n “uitzonderlijke omstandigheid” heeft het Hof in een eerdere uitspraak een tweestappentoets geïntroduceerd. De Internationale Rechtshulpkamer van de Rechtbank Amsterdam was al eerder van oordeel dat de wijze van benoeming van de Poolse rechters een (1.) algemeen gevaar op schending van het grondrecht op een onafhankelijk gerecht met zich brengt. Aan deze eerste stap was volgens de rechtbank reeds voldaan. De vraag die volgde was of er ook een (2.) reëel gevaar dat de opgeëiste persoon zelf in zijn concrete zaak liep op schending van zijn recht op een onafhankelijk gerecht.
De AG kleedt deze tweede stap zo in dat in beantwoording van die vraag getoetst dient te worden of de uitvoerende macht, rekening houdend met de relevante criteria, een belang heeft bij de situatie van de opgeëiste persoon, dat verder gaat dan de concrete elementen van de vermeende strafbare feiten en deze persoon blootstelt aan het gevaar dat zijn zaak niet onpartijdig wordt behandeld. Twijfel bij de uitvoerende lidstaat aan deze onpartijdigheid, zo concludeert de AG, is onvoldoende om aan te tonen dat sprake is van een reëel gevaar van schending van het grondrecht op een onafhankelijk gerecht in een concrete zaak. Die twijfel is onvoldoende om weigering de tenuitvoerlegging van het EAB te rechtvaardigen.
Wat betekent dit voor de opgeëiste persoon?
De AG concludeert vervolgens dat het – vrij vertaald – aan de opgeëiste persoon is om aan te tonen dat de aan zijn zaak deelnemende rechters behoren tot de zogenoemde KRS rechters of dat de uitvaardigende rechtelijke autoriteit zelf niet onafhankelijk is van de uitvoerende macht in Polen. Daarnaast moet de opgeëiste persoon zelf met deze informatie aantonen waarom hij meent dat die omstandigheden in zijn geval negatieve gevolgen zal hebben voor zijn strafzaak. Daarbij dient meer specifiek te worden gekeken naar omstandigheden die zijn persoonlijke situatie betreffen, de aard van de desbetreffende strafbare feiten en de feitelijke context die ten grondslag ligt aan het EAB.
Dergelijke elementen zullen normaliter volstaan om de uitvoerende rechterlijke autoriteit ertoe te brengen om van de overlevering van deze persoon af te zien, tenzij de uitvaardigende rechterlijke autoriteit zelf met betrekking tot de behandeling die hem na zijn overlevering ten deel zal vallen concrete garanties biedt of concrete toezeggingen doet die elke twijfel over de oneerlijke behandeling van de opgeëiste persoon door kunnen wegnemen.
Wat toetst de rechtbank Amsterdam vervolgens?
Indien de opgeëiste persoon bovengenoemde informatie heeft aangeleverd en heeft gemotiveerd waarom hij zelf negatieve gevolgen zal ondervinden van deze politieke aanstelling van de betrokken rechter in Polen, dan dient de rechtbank Amsterdam concreet en nauwkeurig na te gaan of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat deze persoon een dergelijk gevaar zal lopen indien hij aan die lidstaat wordt overgeleverd.
Anders gezegd dient de rechtbank Amsterdam in het bijzonder na te gaan of de gezochte persoon na zijn overlevering het gevaar loopt dat zijn recht op een eerlijk proces wordt aangetast door inmenging van de uitvoerende macht in de bevoegde rechterlijke instanties, gelet op het mogelijke ontbreken van enige doeltreffende voorziening in rechte om te kunnen opkomen tegen de onrechtmatige benoeming van de rechter of rechters die zijn zaak hebben behandeld of bevoegd zijn daarvan kennis te nemen, en gelet op de rechtspraak van het Poolse grondwettelijk hof die de voorrang van het Unierecht in twijfel trekt en deze lacune derhalve niet kan ondervangen.
Het feit dat er een reëel gevaar is dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering wordt berecht door een gerecht dat onder meer niet vooraf bij wet is ingesteld en dat er geen doeltreffende voorziening in rechte is om de rechtsgeldigheid van die benoeming te betwisten, ontslaat de Rechtbank Amsterdam niet van de verplichting om het concrete gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces van deze persoon te beoordelen, aldus de AG.
Conclusie
De AG heeft in zijn conclusie sterk vastgehouden aan de reeds bestaande tweestappentoets, waarbij er een grote (veelal onmogelijke) opdracht is weggelegd voor de verdediging en de opgeëiste persoon om ter zitting aan te tonen dat die laatste in zijn concrete zaak onderworpen is, of zal worden, aan een oneerlijk proces voor een partijdig gerecht. Want hoe moet een opgeëiste persoon aantonen dat in zijn zaak, als er wordt geoordeeld door politiek benoemde rechters, die ook nog eens bij onwelgevallige beslissingen makkelijk voor de tuchtrechter kunnen worden gebracht, er in de toekomst een oneerlijk proces zal gaan plaatsvinden? Of dat de politiek benoemde combinatie rechters een oneerlijke beslissing heeft genomen? Je zou zeggen dat met de wijze van benoeming en de zware politieke druk op de Poolse rechter een oneerlijk proces een gegeven is, maar zover durft de AG niet te gaan. Hij laat het bij een veelal onmogelijke exercitie voor de opgeëiste persoon waarbij, naar onze mening, onvoldoende oog is voor diens kwetsbare rechtspositie. Laten we hopen dat het Hof van Justitie de opgeëiste persoon straks meer rechtsbescherming biedt, dat is in de huidige Poolse rechtsstaat hard nodig!
- De conclusie van Advocaat-Generaal Rantos is niet bindend voor het Hof van Justitie.