‘Politievloggers’ en niet-gesanctioneerde vormfouten | Cleerdin & Hamer Advocaten

‘Politievloggers’ en niet-gesanctioneerde vormfouten

19 april 2021

Door: Liran Tal

Het al dan niet bewust onjuist of onvolledig opmaken van processen-verbaal door politieagenten is in Nederland geen onbekend fenomeen. Toch verbindt de strafrechter in de strafzaak van een verdachte maar zelden een consequentie aan een proces-verbaal dat niet strookt met de werkelijkheid. Een recente uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland op 17 februari 2021 illustreert dit maar al te goed.

De zaak: vijf vormfouten

De rechtbank Midden-Nederland heeft een man vrijgesproken van het vervoeren en het aanwezig hebben van ruim zes kilo harddrugs in zijn auto, omdat de politieagenten tijdens zijn staandehouding op de A6 in Almere niet de regels hadden nageleefd. De vormfouten van de politie kwamen echter pas aan het licht nadat de advocaat van de verdachte erachter kwam dat één van de agenten, zijnde een ‘politievlogger’, een filmpje van de staandehouding en de doorzoeking van de auto op YouTube had geplaatst.

Tijdens de zitting constateerde de rechtbank (1) dat het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen op cruciale punten niet overeenkwam met het filmpje en (2) dat de agenten informatie hadden achtergehouden door daarin niet te vermelden dat zij de camerabeelden hadden gemaakt. Voorts bleek aan de hand van het filmpje dat de agenten – in tegenstelling tot hetgeen zij hadden opgeschreven – (3) zonder toestemming van de verdachte en zonder gericht te zijn op het achterhalen van zijn identiteit het dashboardkastje van de auto en een plastic tas hadden doorzocht en (4) dat er geen deugdelijke grondslag was voor het doorzoeken van een vuilniszak op de achterbank. Tot slot stelde de rechtbank vast (5) dat de agenten de verdachte te laat hadden gewezen op zijn zwijgrecht.

(G)een consequentie

Art. 359a Sv biedt de strafrechter de mogelijkheid om de politie en het openbaar ministerie (OM) te controleren en eventueel een consequentie te verbinden aan onherstelbare vormfouten die tijdens het strafrechtelijk vooronderzoek hebben plaatsgevonden. De rechter kan – in oplopende volgorde van zwaarte – kiezen voor de toepassing van de rechtsgevolgen strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging.

De rechtbank Midden-Nederland oordeelde allereerst dat de geconstateerde vormfouten niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het OM konden leiden. De rechtbank stelde, onder verwijzing naar het recente overzichtsarrest van de Hoge Raad (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889), dat dit rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden toegepast. Die situatie doet zich uitsluitend voor indien de eerlijkheid van het strafproces van de verdachte in de zin van art. 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in het geheel is aangetast en de verdediging niet meer effectief kan worden gecompenseerd. Het filmpje was echter aan het dossier toegevoegd en de politieagenten werden tijdens de zitting als getuige gehoord. Bovendien had het OM geen directe rol gespeeld in het kader van deze vormverzuimen.

Ten aanzien van de vraag of een ander rechtsgevolg kon worden toegepast, oordeelde de rechtbank dat de vormverzuimen 1 en 2 – dus het onjuist en onvolledig opmaken van het proces-verbaal – inmiddels waren hersteld, eveneens doordat het filmpje aan het dossier was toegevoegd. Ook vormverzuim 5 – het te laat mededelen van het zwijgrecht – kon niet tot een consequentie leiden, nu de verdachte geen voor hem belastende verklaring had afgelegd en dus geen nadeel had ondervonden.

Ten aanzien van de vormverzuimen 3 en 4 oordeelde de rechtbank daarentegen dat de door de onrechtmatige doorzoeking aangetroffen harddrugs en daarmee samenhangende voorwerpen moesten worden uitgesloten van het bewijs, nu deze vormfouten niet meer konden worden hersteld en de verdachte als gevolg daarvan was aangehouden en langere tijd in voorlopige hechtenis had gezeten. De rechtbank achtte bewijsuitsluiting essentieel ter voorkoming van een schending van het recht op een eerlijk strafproces in de zin van art. 6 EVRM. Dit leidde ertoe dat de rechtbank onvoldoende bewijs had voor een bewezenverklaring, met als gevolg de vrijspraak van de verdachte.

Uitgangspunt van herstel

Duidelijk is dat het onjuist en onvolledig opmaken van het proces-verbaal in de onderhavige strafzaak niet tot enige consequentie heeft geleid, laat staan tot de niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging. De rechtbank kon het (on)rechtmatig handelen van de politieagenten immers achteraf controleren, nu het filmpje aan het dossier was toegevoegd en de rechtbank daardoor bekend was geworden met de werkelijkheid. Kortom, de fouten in het proces-verbaal waren achteraf hersteld en leidden niet tot een schending van het recht op een eerlijk strafproces van de verdachte in de zin van art. 6 EVRM.

Huidige koers in de rechtspraak

Dat de rechtbank Midden-Nederland het herstel van de vormfouten vooropstelde en om die reden geen consequentie verbond aan het feit dat het proces-verbaal van de politieagenten niet strookte met de werkelijkheid, is niet geheel verrassend (zie bijvoorbeeld ook HR 5 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:9). Opvallend in de huidige rechtspraak van de Hoge Raad is immers dat het sanctioneren van vormverzuimen zich voornamelijk richt op de bescherming van de eerlijkheid van het strafproces van de verdachte en in mindere mate op het aansporen van de opsporingsdiensten zich aan de strafvorderlijke regels te houden. Volgens de Hoge Raad staat in een concrete strafzaak centraal dat de strafrechter – met inachtneming van het recht op een eerlijk strafproces – een oordeel velt over de tenlastelegging en “rust op de strafrechter niet de taak en verantwoordelijkheid de rechtmatigheid en de integriteit van het optreden van politie en justitie als geheel te bewaken” (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889).

Kritiek

Het is begrijpelijk dat de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland onder strafrechtadvocaten tot veel kritiek heeft geleid. De op ambtseed opgemaakte processen-verbaal vormen immers een bijzonder bewijsmiddel in ons strafproces en de strafrechter moet kunnen vertrouwen op de juistheid daarvan. Te denken valt aan de situatie waarin het filmpje in de onderhavige zaak niet toevalligerwijs aan het licht was gekomen, met als gevolg dat de rechtbank niet bekend was geworden met de fouten in het proces-verbaal en dus met de werkelijkheid. Een onterechte veroordeling ligt dan al gauw op de loer.

Onvoldoende preventieve werking

Tot slot rijst de vraag of het ontbreken van een consequentie in de strafzaak van een verdachte bij het al dan niet bewust onjuist of onvolledig opmaken van processen-verbaal leidt tot onzorgvuldig gedrag bij politie en justitie en of de opsporingsdiensten voldoende worden aangespoord zich aan de strafvorderlijke regels te houden. Is het niet juist de strafrechter die, in het licht van de trias politica, in ieder geval enige verantwoordelijkheid draagt in het kader van het toezicht op de uitvoerende macht en het bewaken van de integriteit van het strafproces?