Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk: forse ontnemingsvordering van tafel | Cleerdin & Hamer Advocaten

Het besmettingsgevaar en de voorlopige hechtenis

2 april 2020

Er is veel af te dingen op de Nederlandse praktijk van de voorlopige hechtenis. Het wettelijk systeem kent veel voorwaarden en nuances die ten onrechte de indruk wekken dat een verdachte niet zomaar in voorlopige hechtenis wordt genomen of gehouden. De beslissingen van de raadkamer gevangenhouding en de zogenoemde pro forma rechtbank die het voortduren van de gevangenhouding toetst als het onderzoek nog loopt en de zaak nog niet inhoudelijk kan worden behandeld, wijzen anders uit.

De kritiek is niet mals en richt zich op vrijwel alle onderdelen en fasen van het geding en de wijze waarop de voorlopige hechtenis ten uitvoer wordt gelegd binnen de gevangenismuren. Officieel kan de Nederlandse praktijk van de voorlopige hechtenis de toets van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens misschien doorstaan, maar ook daarop wordt sinds jaar en dag veel afgedongen. Daar veranderen de voornemens vanuit de rechterlijke macht om ‘het beter te doen’, zoals beter te motiveren waarom iemand vast moet blijven zitten, ook niet veel aan. Hoe vaak daarop ook wordt aangedrongen, zelfs vanuit de Tweede Kamer.

Weggegooid geld

In verschillende onderzoeken, waaronder die van de Universiteit Leiden en van het College voor de Rechten van de Mens, wordt gesteld dat Nederland in internationaal perspectief zeer veel verdachten in voorlopige hechtenis heeft zitten.

Onderzoek van de Algemene Rekenkamer lijkt enigszins het beeld te nuanceren dat Nederland in Europees perspectief koploper zou zijn, maar dan alleen omdat het lastig is de cijfers van de verschillende landen daadwerkelijk te vergelijken. De uitkomst van het onderzoek (‘we kunnen er eigenlijk niet veel over zeggen’) logenstraft niet dat het aantal voorlopige gehechten in Nederland wel degelijk hoog is.

Dit staat in schril contrast met het bedrag aan schadevergoedingen dat wordt uitgekeerd aan verdachten die achteraf bezien ten onrechte in voorlopige hechtenis hebben gezeten. Dit bedrag is voor de periode tussen 2010 en 2016 jaarlijks gemiddeld 9,9 miljoen euro bij meer dan 5.000 individuele verzoeken. Aangezien de schadevergoeding voor een dag onterecht zitten op het politiebureau € 105,- bedraagt en het onterecht zitten in de gevangenis € 80,- oplevert, leert een simpele rekensom ons dat over die periode gemiddeld per jaar tegen de 120.000 dagen onterecht in gevangenschap zijn doorgebracht. Dit bizarre getal verdient nog twee opmerkingen, namelijk (a) dat de werkelijke kosten van de onterecht ondergane detentie nog veel hoger zijn als die worden omgerekend naar het reële kostenplaatje voor het verblijf in detentie per persoon per dag en (b) dat de cijfers alleen zien op onterecht ondergane detentie en niet op onnodig ondergane detentie. Er bestaat bijvoorbeeld geen recht op schadevergoeding als iemand wel wordt veroordeeld en een lagere straf krijgt opgelegd dan hij of zij al heeft uitgezeten. Alle aanleiding wat mij betreft om toch echt zorgvuldiger en terughoudender om te gaan met die voorlopige hechtenis, zoals vanuit de advocatuur en de wetenschap, en soms zelfs vanuit de rechters zelf (de koekjesfabriek!), al jaren nadrukkelijk wordt bepleit.

Vastzitten op cirkelredeneringen

Die mogelijkheden zijn er wel, maar ondanks dat het een uitgewerkt systeem van wettelijke voorwaarden is, bestaat de feitelijke toets om iemand in voorlopige hechtenis te nemen uit abstracties. Bepalend is doorgaans de ernst van het feit waarvan iemand wordt verdacht (let wel: die ernst kan behoorlijk worden opgepompt) en of iemand een strafblad heeft, in plaats van de bewijsbaarheid en juiste etikettering van het incident en de persoonlijke omstandigheden van het geval en de verdachte. Vaak wordt bij een ernstig feit op de vordering gemakkelijk ‘een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid’ aanwezig geacht om iemand vast te kunnen houden en wordt gemakkelijk vastgesteld dat geen aanleiding bestaat om iemand op grond van zijn persoonlijke belangen te schorsen.

Omdat het nu eenmaal gaat om een ernstig feit. Dat een verdachte alleen maar wordt verdacht van dat feit en zijn schuld nog niet eens vast staat, is iets waar een raadkamer of een pro forma-rechter zich doorgaans niet over bekommert omdat de zaak nu eenmaal niet inhoudelijk wordt behandeld. De meest opmerkelijke drogreden is wat mij betreft dat het openbaar ministerie en de rechtbank bij iemand die wordt verdacht van de handel in verdovende middelen (of het nu gaat om ponypacks, wikkels of containers) ervan uitgaan dat het herhalingsgevaar aanwezig is alleen omdat die handel lucratief zou zijn. Alsof die verdachte die in de volle aandacht van justitie staat – getapt, geobserveerd en aangehouden is – zijn onderneming vrolijk zou kunnen doorstarten en in het criminele circuit niet als melaatse zou worden gemeden. Opmerkelijk is ook dat uit onderzoek volgt wat in de praktijk al lang en breed duidelijk is: er wordt nauwelijks serieus onderzocht of er geschikte alternatieven zijn voor de voorlopige hechtenis.

Maar waarom dan?

Een andere doorn in het oog is het feit dat die ingrijpende beslissingen om iemand in voorlopige hechtenis te houden nauwelijks worden gemotiveerd. De meeste rechters-commissarissen leggen niet eens uit waarom iemand in het concrete geval in bewaring wordt genomen – althans niet op papier – en dan is het toch opvallend dat de raadkamer van de rechtbank ongeveer twee weken later toch naar die ontbrekende motivering verwijst. In onderzoek is al eens gewezen op het mechanisme dat de rechter-commissaris en de raadkamer over en weer erop vertrouwen dat de ander wel indringend zal toetsen of zou hebben getoetst, en ten onrechte.

Het is vervolgens de taak van de advocaat om aan zijn of haar cliënt uit te leggen waarom na een gloedvol betoog die gevangenhouding toch voor de duur van 90 dagen wordt bevolen. Bijkomend probleem is dat die voorlopige hechtenis dan ook een schaduw vooruitwerpt naar de uiteindelijk op te leggen gevangenisstraf voor de verdachte. Je krijgt niet vaak ‘minder’ dan je al hebt gezeten, en al zou dat het geval zijn heb je daar wat een schadevergoeding betreft zoals gezegd niets aan. Bij gebrek aan motivering biedt het instellen van beroep tegen een beslissing van de raadkamer gevangenhouding weinig soelaas, omdat in de meeste zaken bij de gerechtshoven hooguit tien minuten wordt uitgetrokken en die beslissing van de raadkamer door het gerechtshof meestal net zo ongemotiveerd in stand wordt gelaten.

Feitelijk geen beroepsmogelijkheid

Van gerechtshoven kan lastig worden volgehouden dat een kritische houding aan de dag wordt gelegd ten aanzien van de voortdurende voorlopige hechtenis. Als een verdachte in eerste aanleg is veroordeeld terwijl hij in voorlopige hechtenis zat (of hij weer in voorlopige hechtenis is genomen) dan wordt feitelijk alleen maar gekeken naar dat veroordelend vonnis als grondslag voor de verdere vrijheidsberoving. Schrijnend is dat de doorlooptijd van de behandeling van een strafzaak in hoger beroep absurd lang is. Voordat een gerechtshof een dossier aangeleverd krijgt van de rechtbank zijn al snel acht maanden verstreken