Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk: forse ontnemingsvordering van tafel | Cleerdin & Hamer Advocaten

Gefilmde uithuisplaatsing wel of niet toelaatbaar?

4 maart 2020

Er wordt steeds meer gebruik gemaakt van social media. Zo komt het ook steeds vaker voor dat uithuisplaatsingen van minderjarige kinderen worden gefilmd en deze beelden vervolgens worden gedeeld op social media, zoals bijvoorbeeld Facebook, Instagram en of YouTube. Maar de vraag is of dit zomaar mag.

De Voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West Brabant heeft zich recent over deze vraag gebogen. Door de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSG) was aan de rechter gevraagd om verwijdering van een video die was gemaakt door een vader van de uithuisplaatsing van vier minderjarige kinderen uit het huis van de moeder. Dit gebeurde onder begeleiding van de politie. De vader heeft deze opname live uitgezonden op Facebook en een paar dagen geplaatst op YouTube.

De vader voorzag hetgeen gefilmd werd, zelf van commentaar. Ook zou de moeder een brief op Facebook hebben geplaatst en daarbij de naam van een medewerkster van de WSG

Gefilmde uithuisplaatsing verwijderen internet

Wat de WSG wilde is dat het filmpje werd verwijderd van internet en Facebook omdat zij meende dat dit filmmateriaal onrechtmatig was aan het adres van de medewerkers van de WSG. Volgens de WSG werd er een film geproduceerd en uitlatingen gedaan op Facebook waarmee ten onrechte de indruk werd gewekt dat de uithuisplaatsing zonder grond had plaatsgevonden. Ook zijn de medewerkers van de WSG herkenbaar in beeld gebracht, waarbij zij onterecht zouden zijn beschuldigd van kidnapping, verkrachting en kinderhandel en werden zij in de film “ Hitlers-nakomelingen genoemd”. Daarnaast zou de moeder op Facebook een brief hebben geplaatst met de naam van een medewerkster van de WSG.

Vrijheid van meningsuiting

Vader en moeder hebben verweer gevoerd tegen de vordering van de WSG en aangegeven dat zij zich beroepen op de vrijheid van meningsuiting.

Het belang dat de moeder en de vader stelde te hebben zag er op om misstanden in de jeugdzorg of bij de politie aan de kaak te stellen die bij het niet ten toon spreiden van het filmmateriaal niet bekend zouden worden bij het grote publiek. Waar het de moeder met name om te doen was om de feitelijke uithuisplaatsing te filmen, omdat deze voor de kinderen op een minder ingrijpende wijze – zonder politie e.d. – had kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld buitenshuis op een afgesproken tijd en plek.

De WSG stelt het belang van haar medewerkers voorop, waarbij zij veilig hun werk moeten kunnen doen zonder zich zorgen te hoeven maken over hun veiligheid en dat zij niet in hun goede naam/eer moeten worden aangetast door middel van verdachtmakingen.

Het Gemeenteraadslid-arrest

De hamvraag in deze zaak is, welk belang dient zwaarder te wegen: de vrijheid van meningsuiting van ouders dan wel het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de medewerkers van de WSG?

De Voorzieningenrechter heeft hierbij moeten beoordelen over twee fundamentele grondrechten die lijnrecht tegenover elkaar staan: aan de ene kant de vrijheid van meningsuiting aan de kant van de ouders van de minderjarigen (artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 EVRM) en aan de andere kant het door artikel 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van persoonlijke levenssfeer, waaronder ook valt het recht van bescherming van de goede naam/reputatie.

Afweging belangen fundamentele rechten

De Voorzieningenrechter geeft antwoord op die vraag en betrekt daarbij een oud arrest van de Hoge Raad van 23 juni 1983 (ECLI:NL:HR1983:AD221) het zogeheten Gemeenteraadslid-arrest, als het gaat om een afweging van belangen van de fundamentele rechten als hiervoor genoemd. Welk belang zwaarder weegt hangt van de in onderling samenhang te beschouwen omstandigheden van het geval.

Wat in deze zaak naar voren kwam is dat de Voorzieningenrechter vond dat uit de video niet een misstand bleek die aan het grote publiek – dus de samenleving – bekend moest worden gemaakt. In het bijzonder zou uit de video ook niet duidelijk worden en is verder ook niet op een andere manier onderbouwd door de ouders, dat het uit huis halen van de kinderen op een andere minder ingrijpende wijze had gekund, gelet op het verzet van de moeder. Van disproportioneel geweld door de politie zou volgens de Voorzieningenrechter evenmin iets uit de video blijken. Kortom: ouders hebben geen belang bij het openbaar maken van de video en de brief. De uitlatingen die in de video en vervolgens door ouders op Facebook zijn gedaan waarmee zij suggereren dat de uithuisplaatsing zonder grond heeft plaatsgevonden, wordt door de Voorzieningenrechter onjuist bevonden, nu de kinderrechter hiertoe beschikkingen heeft gegeven.

Het oordeel

De Voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat de WSG ten onrechte is beschuldigd van een uithuisplaatsing zonder een (juridische) grond. Dat de WSG door het openbaar maken van een video, een brief en uitlatingen op Facebook hierdoor in een kwaad daglicht zijn gesteld en de reacties van andere mensen hierop als dreigend mogen worden gezien, maakt dat de Voorzieningenrechter van oordeel is dat dit in strijd is met het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de medewerkers van de WSG.

Het eindoordeel luidt dan ook dat het belang van de medewerkers van de WSG zwaarder dient te wegen dan het belang van de ouders. Aan de ouders is dan ook opgedragen om binnen drie dagen na het vonnis de video en de brief verwijderd te hebben. Doen ouders dit niet dan geldt dat zij een dwangsom dienen te betalen.

Zie voor de volledige uitspraak: Rechtbank Zeeland West-Brabant dd. 30 januari 2020 ECLI:NL:RBZWB:2020:318

Recente berichten