Contante betalingen binnenkort uit den boze? | Cleerdin & Hamer Advocaten

Contante betalingen binnenkort uit den boze?

18 juli 2021

Bron: Mr. | 25 juni 2021

De meldgrens voor contante betalingen voor handelaren wordt steeds verder verlaagd. In een wetsvoorstel dat eigenlijk dit jaar in werking zou treden wordt de grens zelfs verlaagd naar 3000 euro. Onlangs stond in twee rechtszaken de vraag centraal of een autobedrijf en diens directeur strafrechtelijk veroordeeld konden worden voor het niet voldoen aan de meldplicht van zes ongebruikelijke transacties.

Wanneer is een onderneming verplicht om cliëntenonderzoek te doen en een contante betaling te melden aan de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU)? Veel ondernemers lijken hierover onvoldoende duidelijkheid te hebben.
De oorsprong van deze verplichtingen ligt in de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (hierna: de Wwft), die op 1 augustus 2008 in werking getreden. Indien instellingen die vallen onder de Wwft zich hier niet aan houden, kunnen zij hiervoor strafrechtelijk worden vervolgd.

De Wwft heeft in de loop der jaren een steeds ruimer toepassingsbereik gekregen. Zo is de meldgrens voor contante betalingen in 2018 verlaagd van 15.000 euro of meer naar 10.000 euro of meer. Deze meldgrens geldt voor kopers en verkopers van goederen bij transacties waarbij er aanleiding is om te veronderstellen dat deze verband kunnen houden met witwassen of financieren van terrorisme of ten behoeve van of naar een (rechts-)persoon in een aangewezen risicoland. Als er geen sprake is van deze indicatoren, moeten contante betalingen van 20.000 euro of meer (was 25.000 euro of meer) bij de koop of verkoop altijd worden gemeld.

In een wetsvoorstel – waarvan het plan was dat het per 2021 in werking zou treden, maar dat is tot op heden nog niet gebeurd – wordt de grens voor de toepasselijkheid van de Wwft zelfs verlaagd van 10.000 naar 3.000 euro.

Onlangs stond in een tweetal rechtszaken bij de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2021:2600 en ECLI:NL:RBAMS:2021:2599) de vraag centraal of een autobedrijf en diens directeur veroordeeld konden worden voor het niet voldoen aan de meldplicht van zes ongebruikelijke transacties. De vraag was in die zaken of het niet melden door de boekhouder, die de meldingen normaal gesproken deed, kon worden toegerekend aan de rechtspersoon en daarnaast aan de directeur als feitelijk leidinggever. Volgens de rechtbank was dat voor de rechtspersoon wel het geval, omdat sprake was van een gedraging die tot de normale taakuitoefening van de rechtspersoon behoorde. De directeur werd echter vrijgesproken aangezien hij op het niet melden geen opzet zou hebben gehad, hetgeen een vereiste is voor het aannemen van feitelijk leidinggeven aan het niet nakomen van de meldplicht. Relevant voor die constatering was onder meer dat de directeur geen enkele aanleiding had om aan te nemen dat de meldingen niet of niet tijdig werden gedaan. Het autobedrijf kreeg een boete opgelegd van 40.000 euro, waarvan 20.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.

Recente berichten