De strafbare poging – Minority Report?
13 augustus 2020
Door: Geert-Jan Kruizinga
In ons strafrecht maakt het nogal wat uit of bepaalde gedragingen worden bestempeld als een poging tot het plegen van een strafbaar feit of (slechts) als voorbereidingshandelingen. Dit omdat voor een groot deel van de in het Wetboek van Strafrecht opgenomen delicten geldt dat de voorbereiding er van niet eens strafbaar is: enkel voorbereiding van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van 8 jaar of meer als maximum is gesteld is strafbaar (artikel 46 Strafrecht). En zelfs voor deze misdrijven scheelt het een slok op een borrel: waar het strafmaximum voor een poging met een derde wordt verminderd is dit bij voorbereidingshandelingen de helft.
Het uit jurisprudentie voortvloeiende criterium om te kunnen spreken van een poging is al sinds 1978 duidelijk: er moet sprake zijn van gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.
Op het misdrijf gerichte gedragingen
Relevant is de vraag hoe ver de op de voltooiing van het misdrijf gerichte gedragingen van de verdachte of verdachten zijn gevorderd: gaat het nog om voorbereidende handelingen of is al sprake van uitvoeringshandelingen of gedragingen die daarbij in de buurt komen? Hoe verder de in beeld gekomen gedragingen – bijvoorbeeld ook qua locatie en tijdsbestek – nog afstaan van de voltooiing van het misdrijf, hoe minder snel een begin van uitvoering kan worden aangenomen.
Cito en Grenswisselkantoor
Nog altijd zijn de arresten Cito en Grenswisselkantoor (uit respectievelijk 1978 en 1987) relevant. In het eerstgenoemde arrest nam de Hoge Raad een poging tot diefstal met geweld aan in een zaak waarin de dader met een gedeeltelijk afgedekt gezicht, een schietklaar vuurwapen en een lege weekendtas aanbelde bij het uitzendbureau Cito. In het Grenswisselkantoor arrest leverde het kort voor openingstijd van de bank (in afwachting van de bankbediende), zitten in een gestolen auto, voorzien van wapens, touw, tape en pruiken, nog geen begin van uitvoering van het delict afpersing op.
Juist omdat de genoemde arresten zagen op een verdenking van dezelfde strafbare feiten, kun je zeggen dat het ‘omslagpunt’ waarvandaan niet meer van voorbereiding maar van een daadwerkelijke poging kan worden gesproken, als het ware tussen deze arresten in ligt. Sinds 1987 zien we dan ook dat de rechtspraak in Nederland steeds laveert tussen de meer extensieve interpretatie van het Cito-arrest en de meer restrictieve interpretatie van het arrest Grenswisselkantoor.
Intentie verdachte(n)
Een belangrijke vraag is of het opzet, de intentie van de verdachten een rol moet spelen bij de beoordeling of er reeds sprake is van een begin van uitvoering en daarmee van een poging. Hoewel het kan dienen om het gedrag van de verdachte(n) binnen de juiste context, tegen de achtergrond van de delictsomschrijving, ben ik van mening dat aan het opzet van de verdachte geen doorslaggevende rol mag worden toegedicht.
Daadstrafrecht
Immers, we gaan in Nederland uit van een ‘daadstrafrecht’ en niet van een ‘intentiestrafrecht’. Het idee is dat iemands daden bestraft moeten kunnen worden, niet iemands ideeën. Dat laatste kan dan ook niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest. Immers, zelfs in het geval iemand snode plannen heeft, hoeft er dan nog helemaal geen kwaad te zijn geschied of inbreuk te zijn gemaakt op de rechten van anderen. Ook kan iemand dan nog best van mening veranderen en zijn plan wijzigen.
Misdadige gedragingen zijn strafbaar
Daarom moet voorkomen worden dat het opzet (de plannen die de verdachte in zijn hoofd had) te veel op de voorgrond treedt bij de vraag of er sprake is van een strafbare poging. Misdadige gedragingen zijn immers strafbaar, het enkel hebben van misdadige plannen niet. Iedereen die dit laatste anders ziet raad ik aan de film Minority Report nog maar eens te bekijken.