Wetsvoorstel UBO-register aangenomen door Eerste Kamer
8 juli 2020
Door: Dirk Dammers
Het wetsvoorstel UBO-register, ook wel geheten de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten, is op 23 juni jongstleden aangenomen door de Eerste Kamer. Dit betekent dan ook dat de wet vermoedelijk binnen relatief korte tijd in werking zal treden.
Het wetsvoorstel wijzigt een aantal wetten en introduceert verplichtingen ten aanzien van de registratie van UBO’s, wat staat voor uiteindelijk belanghebbenden. De reden hiervoor is dat recente ontwikkelingen duidelijk hebben gemaakt dat het voor een effectieve bestrijding van witwassen en het financieren van terrorisme noodzakelijk is de transparantie van vennootschappen en andere juridische entiteiten te vergroten. Daarnaast kan meer transparantie een afschrikwekkend effect hebben.
Europese anti-witwasrichtlijn
Het introduceren van verplichtingen in dit kader vloeit voort uit de vierde en vijfde Europese anti-witwasrichtlijn. Met deze richtlijnen wordt op Europees niveau getracht te voorkomen dat het financiële stelsel gebruikt wordt voor het witwassen van geld en het financieren van terrorisme. Een dergelijke internationale aanpak is noodzakelijk aangezien het vaak gaat over grensoverschrijdende transacties en constructies, ter bestrijding waarvan een uniforme aanpak gewenst is.
Deze Europese wetgeving dient door de lidstaten dan ook te worden opgenomen in hun nationale wetgeving, wat in Nederland met het recent aangenomen wetsvoorstel is gebeurd.
De Wwft
Een van de verplichtingen wordt neergelegd in artikel 10b van de Wwft (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme) en houdt in dat vennootschappen en andere juridische entiteiten de gegevens en documenten over hun uiteindelijk belanghebbenden op een deugdelijke wijze moeten verzamelen en bijhouden. Ook vermeldt dit artikel dat de uiteindelijk belanghebbende aan de vennootschap of andere juridische entiteit de noodzakelijke informatie hiervoor verschaft.
Wanneer een vennootschap of andere juridische entiteit een verschil constateert tussen de informatie over de uiteindelijk belanghebbenden die volgt uit het handelsregister en de informatie die het zelf voorhanden heeft, moet de instelling dit op grond van artikel 10c van de Wwft melden aan de Kamer van Koophandel. Het doel van dit voorschrift is blijkens de memorie van toelichting ‘om het register niet uitsluitend op zelf rapportage door de vennootschappen en andere juridische entiteiten te laten steunen en om te zorgen dat de informatie in het register zo toereikend, accuraat en actueel mogelijk is’ (Kamerstukken II 2018/19, 35 179, nr. 3, p. 43(MvT)). Dit wordt ook wel de terugmeldplicht genoemd. Deze verplichting staat overigens los van de meldplicht op grond van artikel 16 van de Wwft, waarbij een instelling een reeds verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie ten aanzien van een uiteindelijk belanghebbende moet melden aan de FIU. In een dergelijke situatie is de terugmeldplicht aan de Kamer van Koophandel dan ook niet van toepassing. Ook dit staat opgenomen in artikel 10c Wwft.
De Wet op de economische delicten
De hiervoor genoemde verplichtingen uit artikel 10b en 10c van de Wwft worden in het aangenomen wetsvoorstel opgenomen in artikel 1 van de Wet op de economische delicten (WED). Dit betekent dat het overtreden van deze verplichtingen een strafbaar feit oplevert. Meer specifiek geldt dat deze verplichtingen zijn opgenomen in artikel 1, onder 2 van de WED, als gevolg waarvan het opzettelijk overtreden van deze verplichtingen maakt dat sprake is van een misdrijf. Bij het ontbreken van opzet is sprake van een overtreding. Afhankelijk daarvan kan dit in beginsel worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar respectievelijk hechtenis van ten hoogste zes maanden, een taakstraf of geldboete van de vierde categorie (per 1 januari 2020 € 21.750).