Vrijspraak valsheid in geschrifte voor Treasury-commissielid van woningcorporaties
1 februari 2024
Door: Sabine Pijl
Bron: Mr online, 30 januari 2024
Het gerechtshof Den Haag sprak onlangs een treasury-commissielid van woningcorporaties vrij voor valsheid in geschrifte, ondanks omstandigheden die vragen opriepen. Niet bewezen kon worden dat de omschrijving die op de facturen stond in strijd was met de werkelijkheid.
Ongeveer twaalf jaar geleden werd er een onderzoek gestart naar de omkooppraktijken over derivaatcontracten rondom de woningcorporatie Vestia. Dit onderzoek is breed uitgemeten in de media en is aanleiding geweest om ook kritisch te kijken naar de advisering over derivaattransacties van andere woningcorporaties. Zo werd het strafrechtelijk onderzoek Egelantier gestart, waarin de woningcorporaties Portaal en De Woonplaats centraal stonden. In dit onderzoek is onder andere een extern adviseur (hierna: de adviseur) en diens onderneming (hierna: onderneming X) vervolgd, via welke onderneming de adviseur optrad in de treasury-commissie van Portaal en De Woonplaats.
Wat was er aan de hand?
Onderneming X werd vervolgd voor het valselijk opmaken van facturen (art. 225 lid 1 Sr). De adviseur had namens onderneming X facturen opgemaakt waarop als omschrijving van de verrichte werkzaamheden door de onderneming stond: ‘bemiddeling financiering’. Vast zou staan dat de adviseur namens onderneming X een andere onderneming (onderneming Y) had geïntroduceerd bij Portaal en De Woonplaats, welke onderneming vervolgens bemiddeld heeft bij de totstandkoming van verschillende (derivaat)contracten tussen Portaal/De Woonplaats enerzijds en diverse banken anderzijds. Voor de omzet die onderneming Y hiermee genereerde zou zij onderneming X beloond hebben door een gedeelte van die omzet door te betalen; aanvankelijk de helft van dit bedrag en later een derde.
Een valse omschrijving?
De rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2018:6085) oordeelde dat er een valse omschrijving stond op de facturen die waren opgemaakt door onderneming X. Onderneming X had de bemiddelaar (onderneming Y) immers slechts geïntroduceerd, wat volgens de rechtbank niet hetzelfde zou zijn als bemiddelen. Dit betekende dat sprake zou zijn van een zogeheten ‘intellectuele valsheid’: Het geschrift zou vals zijn omdat de inhoud daarvan niet overeenkomt met de werkelijkheid. De facturen zouden naar het oordeel van de rechtbank zijn opgemaakt voor het administratief afdekken van ontvangen steekpenningen.
Het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2023:2319) had hier een andere kijk op en oordeelde onlangs dat niet bewezen kon worden dat de door onderneming X opgemaakte facturen vals waren. Door onderneming Y als broker bij de woningcorporaties te introduceren om derivaatcontracten te sluiten met de banken had onderneming X “in enige mate bemiddeld”. Dat de bedragen die onderneming X hiervoor kreeg niet in verhouding zouden staan tot de verrichte diensten en dat die bedragen werden overgemaakt in het kader van een afspraak om de dankzij de bemiddeling gerealiseerde omzet te delen, maakte die facturen daarmee nog niet vals. Er volgde vrijspraak.
In mijn optiek de juiste beslissing. Een begrip als ‘bemiddeling’ is dermate breed dat het introduceren van de uiteindelijke bemiddelaar daar onder zou kunnen vallen. De andere hierboven genoemde omstandigheden roepen vragen op over de daadwerkelijke aard van de door onderneming X geleverde diensten, maar bewijzen nog niet dat de omschrijving die op de facturen stond in strijd was met de werkelijkheid. Dit laatste moet buiten redelijke twijfel vast komen te staan om tot een veroordeling te komen. Zie hiervoor bijvoorbeeld ook ECLI:NL:RBZWB:2022:265 en ECLI:NL:RBNNE:2022:5473 (ten aanzien van feit 6); het enkele feit dat bepaalde feiten en omstandigheden vragen oproepen over de eerlijkheid van een geschrift is onvoldoende.