Stillegging van een veehouderij: alleen als uiterste redmiddel!
9 april 2020
Door: Dirk Dammers
Het komt regelmatig voor dat door de Nederlandse voedsel- en warenautoriteit (NVWA) controles worden uitgevoerd bij veehouderijen. Er wordt dan gecontroleerd of de bestaande wet- en regelgeving voor het houden van vee voldoende wordt nageleefd.
Het gaat hierbij dan onder andere over naleving van de Wet Dieren en het Besluit houders van dieren. Dit om het welzijn van het vee te waarborgen.
Wijze van afdoening
Bij het constateren van een (of meerdere) overtreding(en) van deze regels, wordt bekeken welke vervolgstappen moeten worden genomen. De NVWA hanteert hiervoor een algemeen interventiebeleid. Daarin staat beschreven of voor een bestuursrechtelijke of strafrechtelijke handhaving wordt gekozen. Daarnaast is er voor iedere sector een specifiek interventiebeleid. Bij veehouderijen is dit het specifieke interventiebeleid dierenwelzijn primair bedrijf. Daarin is bepaald hoe bij een bepaalde overtreding moet worden opgetreden. Bij dierenmishandeling of het onthouden van de nodige verzorging aan dieren is bijvoorbeeld strafrechtelijke sanctionering aangewezen. Dat betekent dus dat de zaak voor de strafrechter zal worden gebracht.
Strafzaak
Wanneer de zaak voor de strafrechter wordt gebracht, ontvangt de veehouderij een dagvaarding. Hierin staat omschreven welk verwijt de veehouderij exact wordt gemaakt en wanneer deze zich bij een strafrechter dient te verantwoorden hierover. Nu een veehouderij in bijna alle gevallen een (strafrechtelijke) rechtspersoon zal zijn, zal voor de strafzitting een vertegenwoordiger van de veehouderij moeten worden aangewezen. Dit kan de veehouder zelf zijn, maar ook een administratief medewerker kan deze rol bijvoorbeeld op zich nemen. De vragen van de rechters op zitting zullen aan deze vertegenwoordiger worden gesteld en zijn of haar antwoord geldt in dat geval als antwoord van de rechtspersoon. Het is dus van belang goed na te denken wie als vertegenwoordiger wordt aangewezen.
Sanctie
Uiteindelijk zal een rechter een oordeel moeten vellen over de schuld van de veehouderij. Wanneer de rechter tot de conclusie komt dat de veehouderij zich schuldig heeft gemaakt aan bijvoorbeeld dierenmishandeling of het onthouden van de nodige verzorging, zal hij of zij moeten bepalen of een straf of maatregel moet worden opgelegd, en zo ja, welke.
Het economisch strafrecht biedt onder andere voor situaties waarin een veehouderij het dierenwelzijn niet voldoende in acht neemt, de mogelijkheid om de onderneming (al dan niet gedeeltelijk) voor een bepaalde tijd stil te leggen. Deze stillegging van de onderneming is opgenomen in artikel 7, onder c van de WED en kan voor maximaal één jaar worden opgelegd.
De stillegging van een veehouderij is een enorm ingrijpende sanctie. Om die reden wordt het ook wel de ‘economische doodstraf’ genoemd. Vooral bij een veehouderij zal dit ingrijpende gevolgen hebben en veelal het einde van de onderneming betekenen. Om die reden dient een rechter terughoudend met deze bevoegdheid om te springen. Uit de rechtspraak volgt dan ook dat stillegging met name aangewezen is bij hardnekkige recidive.
Stillegging van een veehouderij
Een recent voorbeeld van een stillegging van een veehouderij betreft een vonnis van de Rechtbank Overijssel van 12 maart 2020 (ECLI:NL:RBOVE:2020:1093). In die zaak werden koeien ernstig verwaarloosd en was de veehouder al eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank overwoog dan ook als volgt:
“Verdachte is als agrarisch ondernemer bij herhaling in meerdere opzichten ernstig en strafbaar tekort geschoten in de verzorging van het van hem afhankelijke vee. Het bedrijf van verdachte staat al sinds 2017 onder de aandacht van de NVWA. Ondanks de veroordeling op 2 september 2019, onder meer tot een voorwaardelijke stillegging van de onderneming van verdachte, zijn op 25 november 2019 weer ernstige tekortkomingen geconstateerd op het bedrijf van verdachte. […]. Als gevolg van het handelen van verdachte is sprake geweest van herhaaldelijk onnodig lijden van meerdere runderen. Dit handelen van verdachte is zeer kwalijk. […]. De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 16 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder een veroordeling voor feiten betreffende dierenwelzijn. Eerdere veroordelingen hebben de verdachte kennelijk niet kunnen bewegen zich aan de regels te houden. Sterker nog, verdachte heeft zich ter terechtzitting van 27 februari 2020 zelfs op het standpunt gesteld dat hij zijn dieren voldoende heeft verzorgd en daarin niet tekort is geschoten. […]. De gedeeltelijke stillegging van de onderneming voor de duur van één jaar is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden. Dit is mede ter voorkoming van recidive. […]. Hij mag met zijn grond en gebouwen geld verdienen, maar voorlopig niet met het bedrijfsmatig houden dieren. Hij heeft echter bij herhaling getoond de verantwoordelijkheid voor het bedrijfsmatig houden van dieren niet aan te kunnen.”
Deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel bevestigt dan ook dat alleen in situaties waarin de veehouder niet van zijn fouten lijkt te leren een stillegging aan de orde kan zijn.
Voorwaardelijke stillegging
Naast het opleggen van een stillegging van de onderneming voor een bepaalde periode, behoort het voor de rechter ook tot de mogelijkheden om de onderneming voorwaardelijk stil te leggen. Dit betekent dat op dit moment niet tot stillegging zal worden overgegaan, maar dat dit bij een nieuwe overtreding van de wet- en regelgeving door de veehouderij mogelijk wel het geval zal zijn. De stillegging blijft hiermee boven het hoofd van de veehouderij hangen en moet op die manier ervoor zorgen dat het dierenwelzijn een belangrijk punt op de agenda van de veehouderij is en blijft.
Let op: stillegging niet mogelijk door het opnemen als bijzondere voorwaarde
Het komt in de praktijk nogal eens voor dat een officier van justitie vordert dat aan de veehouder bijvoorbeeld een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, waarbij als bijzondere voorwaarde onder andere een houdverbod voor dieren wordt opgenomen. Op deze manier wordt op een andere wijze hetzelfde nagestreefd als zou gebeuren met een stillegging van de onderneming en zou dit voor een veel langere periode kunnen gebeuren.
Om die reden is in de rechtspraak al vaker bepaald dat een dergelijke bijzondere voorwaarde niet door de beugel kan. Deze situatie deed zich ook voor in voornoemde uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 12 maart 2020 (ECLI:NL:RBOVE:2020:1093). De rechtbank overwoog daarover dat een dergelijk houdverbod “naar het oordeel van de rechtbank niet passend [is], nu de wetgever de mogelijkheid van de bijkomende straf van (gedeeltelijke) stillegging van de onderneming heeft gegeven waarmee hetzelfde doel wordt gediend en dit maar voor maximaal één jaar kan. Oplegging van een bijzondere voorwaarde zoals gevorderd zou, nu de onderneming van verdachte juist een veehouderij betreft, neerkomen op stillegging van de onderneming van verdachte (een veehouderij) voor een langere periode dan de wetgever heeft voorzien.” Het is dan ook van belang om scherp hierop te zijn en tijdig een gespecialiseerde advocaat in te schakelen wanneer een dergelijke situatie zich mogelijk zal gaan voordoen.