Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk: forse ontnemingsvordering van tafel | Cleerdin & Hamer Advocaten

Hoe de hazen lopen. Brief aan minister Dekker

16 november 2018

Ironisch genoeg krijgen wij als strafrechtadvocaten vaak de kaart toebedeeld dat wij degenen zijn die zand in de motor strooien, of dat wij uit zouden zijn op vertraging, terwijl de wrange realiteit is dat zelfs als wij daar behoefte aan zouden hebben, wij daar feitelijk niks voor hoeven te doen. Het werkelijke probleem zit volgens mij diepgeworteld in de organisatie van strafrechtspleging en voor het gemak zal ik dan maar stellen dat het probleem bij u ligt, en bij uw Ministerie.

Over hoe de hazen lopen. Brief aan minister Dekker

Zijne Excellentie, minister Dekker,

Ik heb even getwijfeld of ik deze brief zou moeten schrijven, omdat het op papier zetten van een goed betoog altijd de nodige tijd kost en vaak sowieso niet rendabel is, en zelfs niet kostendekkend. Omdat ik wel tot op het bot gefrustreerd ben, schrijf ik deze brief ook uit juridisch-therapeutische overwegingen. Met mij zijn veel advocaten gefrustreerd over de gang van zaken in de strafrechtspraktijk. Uiteraard niet zozeer over het inhoudelijke werk, of over de hulpverlenende aspecten van onze taak, zelfs niet over de onwelgevallige uitkomsten in een concrete strafzaak, maar wel over “de manier waarop de hazen lopen”. Het lange wachten op getuigenverhoren of inhoudelijke zittingen, ongewenste aanhoudingen, de onvolledigheid van het dossier, de te krappe planning en de daardoor vrijwel standaard uitloop van zittingen, en het uiterst moeizame contact met gevangenissen of het nu gaat om het maken van een bezoekafspraak of het verkrijgen van informatie met betrekking tot het detentieverloop of van medische stukken. Ironisch genoeg krijgen wij als strafrechtadvocaten vaak de kaart toebedeeld dat wij degenen zijn die zand in de motor strooien, of dat wij uit zouden zijn op vertraging, terwijl de wrange realiteit is dat zelfs als wij daar behoefte aan zouden hebben, wij daar feitelijk niks voor hoeven te doen. Het strafrechtelijk systeem nekt zichzelf wel. Dat is één van de zekerheden waar ik inmiddels van uit durf te gaan. Daar kan geen brandbrief van rechters over hun overbelasting tegen op, geen noodklok vanuit het Openbaar Ministerie dat de criminaliteit niet tegen te houden is, en geen protestactie vanuit de sociale advocatuur omdat we het niet meer redden. Het werkelijke probleem zit volgens mij diepgeworteld in de organisatie van strafrechtspleging en voor het gemak zal ik dan maar stellen dat het probleem bij u ligt, en bij uw Ministerie.

Een eerste referentiekader – wat moet er gebeuren?

Ik heb twee referentiekaders te schetsen, alvorens ik in dit geval tot het concrete probleem kom. Het eerste kader is dat van een hele gewone strafzaak. Een concrete zaak die nu speelt. Ik sta een cliënt bij voor de fase in hoger beroep, waarbij de zaak in eerste aanleg is gedaan door een andere advocaat. Ongeacht het feit dat van mij wordt verwacht dat ik met een geheel nieuwe frisse blik naar de zaak kijk, is het niet de bedoeling dat dat mij eenzelfde aantal uren kost als de advocaat in eerste aanleg. Ik word eigenlijk geacht te weten wat de advocaat uit eerste aanleg ook allemaal weet, ongeacht het feit dat ik het dossier toch echt moet bestuderen, en dat ik bovenop het dossier ook bijvoorbeeld alle processtukken van de zaak in eerste aanleg tot mij moet nemen, inclusief het vonnis en het overzicht van de bewijsmiddelen. Ik ben in dit geval ook degene die de onderzoekswensen heeft opgegeven bij appelmemorie, een taak die op zich behoort tot het takenpakket van de advocaat die de zaak in eerste aanleg heeft gedaan. De strafzaak betreft een schietpartij, waarbij het niet alleen de vraag is of cliënt daadwerkelijk heeft geschoten, maar ook of hij voor het eventueel schieten door een ander als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden, danwel dat hij uit noodweer heeft gehandeld, of misschien wel die ander, waarvan hij baat zou kunnen hebben omdat noodweer de daad rechtvaardigt en hij ook onder die omstandigheden als medepleger vrijuit gaat. Opmerkelijk aan deze zaak is dat er geen slachtoffers zijn gevallen, dat er alleen een gaatje in een raam van een winkel zit met niemand daarbij in de buurt, dat niemand aangifte heeft gedaan en dat eigenlijk niemand van de betrokkenen weet dat er is geschoten, zodat bijvoorbeeld ook het leerstuk van de poging tot of de voorbereidingshandelingen van een strafbaar feit in het pleidooi dient te worden betrokken.

Een flinke kluif, dat kunt u zich wellicht voorstellen, maar daar draait de gemiddelde strafrechtadvocaat de hand niet voor om. Ik heb mijn leerstukken op orde en ook de meest recente jurisprudentie heb ik in de vingers. De moeilijkheid dat deze strafzaak de nodige forensische onderzoeksvragen heeft – zoals die met betrekking tot het DNA-materiaal aangetroffen op een vuurwapen dat bestaat uit een zogenoemd mengprofiel van mogelijk drie verschillende donoren, en een schotrestenonderzoek met betrekking tot slechts twee categorie A-deeltjes op de kleding van cliënt zodat die welhaast de schutter niet kan zijn geweest – kan ik goed aanvliegen omdat ik in mijn drukke praktijk toch ruimte heb gemaakt om drie verdiepende cursussen op het terrein van het forensisch onderzoek intensief te volgen. Naast tijd kosten die cursussen overigens ook geld, ongeveer € 100 per cursuspunt van een uur, en inmiddels heb ik alleen al op dat terrein ruim € 1200,- in mijn strafzaken geïnvesteerd. Het belang van een permanente opleiding is echter groot en ik kan de opgedane kennis gebruiken in veel zaken.

Het gaat erom dat ik als advocaat zoveel mogelijk mijn zaken op orde heb en dat ik de zaak op een vroeg moment in het hoger beroep kan oppakken. Hier wringt het opnieuw. Het gerechtshof is namelijk nog niet klaar om met de zaak aan de slag te gaan, om de banale reden dat de rechtbank “de stukken nog niet heeft aangeleverd”. Het vonnis van de rechtbank dateert van begin augustus en direct na het instellen van het appel heb ik in diezelfde maand een appelmemorie de deur uitgedaan met daarin mijn onderzoekswensen (die er in eerste aanleg nog niet lagen). De eerste pro-formazitting in hoger beroep diende al begin oktober, maar die was enkel bedoeld om de voorlopige hechtenis van cliënt te verlengen. De voorzitter zei het nog ietwat beschaamd in een standaardoverweging: “wij kunnen het vandaag nog niet over de inhoud hebben, want wij bezitten het dossier nog niet”. Over twee maanden, dat wil zeggen in januari 2019, zal er een nieuwe pro-formazitting worden ingepland. Niet omdat we allen nu zoveel tijd hebben of zin hebben om bij elkaar te komen, maar omdat de wet dat voorschrijft. Ik zou het liefst een regiezitting hebben waarop mijn onderzoekswensen kunnen worden behandeld, en ik vermoed de advocaat-generaal en het gerechtshof ook. Maar het zal wederom een pro-formazitting zijn, omdat het gerechtshof het dossier dan ook nog niet heeft. Een IT- of automatiseringsvraagstuk, lijkt me. Mijn appelmemorie hebben ze al wel (omdat ik die in kopie aan het gerechtshof heb verzonden in plaats van alleen aan de rechtbank), maar die gaan ze uiteraard pas beoordelen op het moment dat het dossier binnen is, en als daarvoor apart van alle pro-formazittingen een regiezitting wordt gepland. Gemiddeld duurt dat iets van acht maanden, en al die tijd zit cliënt vast, en allengs gaat het daadwerkelijke doel van mijn onderzoekswensen verder verloren. Het zal u misschien verbazen, maar soms levert de verdediging ook een bijdrage aan de materiële waarheidsvinding, althans tracht zij dat te doen. Of dat hier gaat lukken is de vraag. De zaak zelf stamt namelijk uit januari 2018 en dan is het de vraag of het uitvoeren van onderzoek op verzoek van de verdediging ruim anderhalf jaar na dato nog iets van waarheid in zich draagt.

Een tweede referentiekader – wat levert het op?

Het tweede referentiekader is dat van de vergoeding. Heel in het kort, want u wordt al vaak om de oren geslagen met voorbeelden waar u toch niet naar omkijkt, zelfs niet als die afkomstig zijn van een uiterst kundig en onpartijdig adviseur die bovendien voorzitter is van het gerechtshof te Amsterdam. Ik krijg voor deze zaak een bedrag van 8 punten keer €105,61 per punt = € 844,88. De kans op extra uren in deze zaak is vreemd genoeg niet erg groot, omdat het dossier niet al te dik is en alle leerstukken die ik hierboven heb genoemd volgens de Raad voor Rechtsbijstand behoren tot de standaardbagage van de advocaat en dat die derhalve de zaak niet juridisch complex maken. Ik zal overigens wel proberen extra uren te krijgen, waaraan ik dan gezien de benodigde uitgebreide motivering van de aanvraag extra uren ook nog 2 volle uren besteed die ik niet vergoed krijg. Maar eigenlijk staat de uitkomst van mijn verzoek aan de Raad al vast. Als het wel een heel dik dossier zou zijn, wordt de afweging van de Raad overigens niet per se anders. Ik zou me graag specialiseren in dikke dossiers met onderwerpen die volgens de beoordelaars van de Raad wel juridisch complex zijn, maar dergelijke zaken zijn dun bezaaid. Enfin, ik krijg € 845,- voor deze zaak en ik word geacht de zaak binnen 24 uur af te ronden. Voor elke forfaitaire punt à € 105,61 staat namelijk als norm dat ik 3 uur werk, zodat deze zaak in hoger beroep eigenlijk het aantal van 24 uren niet mag overschrijden. Tot die 24 uren mag ik van de Raad overigens niet mijn uren reistijd en wachttijd rekenen, die vallen daarbuiten en worden niet vergoed. Ik krijg qua reizen naar en van zitting en naar en van het gevang een standaard reistijdvergoeding van 0,5 forfaitaire punt per 60 km (€52,81) en €0,09 per kilometer als reiskostenvergoeding. Een ritje naar en van het Amsterdamse gerechtshof vanaf mijn kantoor is 11 km en levert me € 0,99 op (in schril contrast met de parkeertarieven of de zelfs kosten van het OV) en pas als ik 6 keer die rit maak krijg ik die halve punt reistijdvergoeding erbij. Ik heb in deze zaak op dit moment 19,5 uren geschreven aan werkzaamheden, maar daar zitten dus tijdverslindende bezigheden zoals reis- en wachttijd niet bij. Die 19,5 uren laten zich overigens deels verklaren door het volgende. Ik ben uiteraard niet alleen met de inhoud bezig geweest, maar ook met hulpverlening aan mijn cliënt in de breedste zin van het woord.

Hoe de hazen lopen

Mijn cliënt is tijdens zijn verblijf in een isoleercel op Schiphol zodanig onwel geworden dat hij naar het ziekenhuis moest worden overgebracht. Cliënt en ik denken dat hij een beroerte heeft gehad, maar de respectieve artsen kunnen dat achteraf niet constateren. Feit is wel dat cliënt aan zijn linkerzijde verlamd is en de artsen stellen dat er op zijn minst sprake is van een functionele stoornis. Je zou verwachten dat cliënt met een dusdanig ernstige uitval (geen spraak, hangend gezicht, halfzijdige verlammingsverschijnselen) uiterst serieus genomen wordt door het gevangenispersoneel. Ik vermoed echter dat men de situatie niet goed heeft kunnen inschatten. Ik wil namelijk niet al te kwaad denken over het ingezette gevangenispersoneel, die het al zwaar genoeg hebben te verduren en die op hun beurt weer hun eigen zorgen kennen omdat het Ministerie al jaren met hen solt. Feit is dat cliënt pas 6 uur na de eerste uitvalsverschijnselen is overgebracht naar het ziekenhuis. Mijn kantoorgenote zou hem toevallig die middag bezoeken en zij is ergens halverwege die zes uren dat cliënt niet is geholpen nog tot vlakbij de isoleercel geweest, maar haar werd de toegang ontzegd omdat cliënt agressief zou zijn. De waarheid was dat cliënt tijdens haar bezoekpoging op het hoogtepunt van zijn klachten was en niet kon praten, wat door het gevangenispersoneel als onversneden agressiviteit is bestempeld. Ik ben nooit op de hoogte gesteld van de fysieke toestand van cliënt, ik heb die vernomen via zijn partner die hij als eerste heeft kunnen bellen vanuit het ziekenhuis omdat haar nummer het enige was dat hij uit het hoofd kende. Hij is de volgende dag overigens al weer teruggebracht naar de isoleercel (!) in de PI Schiphol. Hij kon niets met de linkerkant, kon niet bewegen, kon niet lopen, kon niet steunen, maar hij werd op het matras neergelegd en er is een rolstoel in de isoleercel neergezet. “Als je wilt eten of naar het toilet wilt, dan zorg je maar dat je in die rolstoel komt. Dan komen we je halen.” Cliënt heeft drie dagen op bed gelegen in zijn eigen ontlasting, zonder verschoning, zonder te eten, zonder te luchten, in mensonterende omstandigheden. De PI Schiphol heeft zich er vanaf gemaakt door cliënt na vier dagen uiteindelijk vanuit de isoleercel over te plaatsen naar het gevangenisziekenhuis in Scheveningen. Daar is hij voor het eerst sinds het ziekenhuis gewassen en enigszins opgeknapt. Een gevangenisziekenhuis is echter ook een gevangenis, en een gevangenisziekenhuis is wat mij betreft ongeschikt om cliënt te helpen bij zijn klachten en zijn herstel.

Cliënt kreeg daarna ongeveer drie keer per week 20 minuten fysiotherapie, maar het werd er niet veel beter op. Misschien dat het komt door de lage frequentie van de therapie, misschien dat het komt door de korte tijd die men met hem oefent, misschien dat het komt omdat cliënt drie keer tijdens zo een therapiesessie van de brug is afgeflikkerd en ze hem in die sessies al na vijf minuten terug naar zijn cel brachten. Sinds begin november krijgt cliënt helemaal geen therapie meer, misschien omdat men bang is dat hij opnieuw valt. Cliënt zit ongeveer 23 uur per dag op cel en vanaf begin november is de therapie ook gestopt, om redenen die ik niet ken. Ik ben vanmorgen bij hem op bezoek geweest en daar trof ik hem aan in een gevangeniskloffie omdat de PI Schiphol na vier weken nog steeds zijn eigen spullen niet heeft gebracht. De rolstoel was kapot; de voetsteun voor het linkerbeen is afgebroken en de rechterband lek is. Het is een redelijk uitzichtloze situatie, die mij er al eerder toe bracht om het gerechtshof te verzoeken op grond van zijn persoonlijke omstandigheden alsnog te schorsen. Samen met zijn vader, zijn vriendin en mijn kantoorgenote zijn we druk bezig met het zoeken naar alternatieven voor de voorlopige hechtenis die kunnen bijdragen aan een spoedig herstel van cliënt en die bovendien justitie de nodige kosten besparen omdat het revalidatietraject niet voor hun rekening komt. Er is in deze zaak een schorsingsverzoek opgesteld, uitgebreid gemotiveerd, onderbouwd met allerlei medische stukken, zelfs die stukken die niet per se in het voordeel van cliënt werken met betrekking tot de noodzaak van therapie buiten de gevangenismuren, en ik heb een pleitnota geschreven ter verdere toelichting op de situatie. Ik heb al deze stukken op voorhand toegezonden aan de advocaat-generaal en het gerechtshof zodat de zitting efficiënt zou kunnen verlopen.

Al met al ben ik van die eerder genoemde 19,5 uur ongeveer 2 uur bezig geweest met het verzoek en de pleitnota. De zitting zelf hoeft van mij maar 20 minuten te duren. Zie hier mijn bijdrage aan de efficiëntie van de strafrechtspleging. De navolgende perikelen zijn weliswaar tijdrovend, maar die kan ik niet schrijven op de toevoeging, nog onverlet dat dat mij alleen maar eerder bij de grens van 24 uur zou brengen. Het blijkt namelijk ongelooflijk moeilijk voor de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Dienst Vervoer & Ondersteuning, die beiden onder uw Ministerie ressorteren, om rolstoeltransport te regelen voor cliënt vanuit de PI naar de zitting en weer terug. Bedenk daarbij wel dat de gevangenisdirecteur van de PI Schiphol weinig hoefde te doen om cliënt in de PI Scheveningen terecht te laten komen. Een simpel vervoer vanuit de gevangenis naar en van de zitting op het gerechtshof blijkt onmogelijk. De eerste keer dat het verzoekschrift zou worden behandeld, belde cliënt mij in de ochtend in paniek op. Hij was die ochtend weliswaar van zijn cel gehaald om te worden vervoerd naar het gerechtshof, maar DV&O had een verkeerd vervoermiddel geregeld. Er stond een zwarte Sprinter klaar, maar dat was niet een busje waar hij met rolstoel en al in zou passen. Cliënt wilde hoe dan ook bij de zitting zijn. Hij heeft nog gesuggereerd dat de vervoerders hem in de auto zouden tillen en in het gerechtshof over zouden zetten in een rolstoel die aldaar aanwezig was, maar dat durfden de vervoerders niet aan. Het gekke is dat zowel het Openbaar Ministerie als ik op voorhand problemen hadden voorzien, zodat wij meerdere keren bij DV&O erop hebben aangedrongen dat op de bewuste dag het juiste vervoer klaar zou staan. Dit was ons van alle kanten verzekerd, maar dat bleek niet waar te zijn. Het heeft me op de betreffende dag nog eens 3 uren gekost om uiteindelijk te moeten horen dat de zaak zou worden aangehouden tot de zitting een week later. Ik heb de uren niet kunnen schrijven. Het ergste nog was de boze mevrouw van DV&O die me alvast per telefoon liet weten dat ik geen klacht hierover kon indienen, omdat de advocatuur geen partij is waar zij zaken mee doen. Ik zei haar nog dat ik alleen maar vervoer wenste en ik nog niet eens aan een klacht had gedacht, maar ze had al opgehangen.

U kunt zich voorstellen dat de boel op scherp stond voor de zitting van deze week. Het OM had alles geregeld en ook wij kregen op maandag én dinsdag na lang aandringen van DV&O te horen dat het juiste vervoer was geregeld. Op woensdag bleek daar niets van waar te zijn. Ik was er op tijd, een uur voor de zitting om ook nog met cliënt te kunnen spreken, en ik ging twee en een half uur later onverrichter zaken naar kantoor. We hebben allen getracht cliënt te traceren – de verdediging, de advocaat-generaal, de bode, de gevangenis (!) – want het eerste bericht was dat hij wel degelijk uit de PI Scheveningen zou zijn vertrokken. Hij had me ook nog niet gebeld, dus er was bij mij nog geen paniek. Na ruim een uur uitloop werd ik door het Gerechtshof de zaal ingeroepen, voor informeel overleg. Er was slecht nieuws. Cliënt was nooit uit de PI vertrokken, dat was een misverstand. Het juiste vervoer was nooit gekomen. Excuses van de advocaat-generaal, en oprecht, geen twijfel. Ze konden alsnog wel proberen hem aan het einde van de middag daar te krijgen, maar dat paste ook niet in mijn agenda. Eerlijk is eerlijk, ik had namelijk alweer drie uren tevergeefs gewacht, ik zou nog ruim twee uren moeten wachten, ik had nog een inhoudelijke kwestie voor te bereiden voor de volgende dag en ik moest op tijd thuis zijn. En het zou geen zekerheid zijn dat het zou lukken. Of ik het zonder cliënt kon doen? Nee, want schorsingsverzoeken worden gemakkelijk afgewezen bij het gerechtshof, zeker als we moeten twisten over een beroerte of een functionele stoornis en de hoeveelheid fysiotherapie die nodig is, dus ik wilde dat het gerechtshof cliënt zou zien. Dat cliënt mij zou horen. Kortom: de behandeling van het verzoekschrift is weer een week uitgesteld. Een week waarin cliënt niet of nauwelijks therapie krijgt. Gelukkig wel met de toezegging dat dit keer het vervoer goed wordt geregeld. Ik sprak cliënt diezelfde middag nog en hij vertelde mij dat hij de hele ochtend zijn advocaat niet had mogen bellen, omdat hij op transport zou gaan. Transport dat niet was geregeld. De wanhoop klonk door vanaf de andere kant van de lijn.

Waar het op neer komt

Deze problemen zijn niet de schuld van het gerechtshof. De behandeling van het verzoekschrift is binnen een week na het indienen ingepland op zitting. Het is ook niet de schuld van de advocaat-generaal. Die kan niet anders dan zich verlaten op andere uitvoeringsinstanties van uw Ministerie. En het is niet mijn schuld. Ik heb mijn zaakjes verdraaid goed op orde, al zeg ik het zelf. Het is uw schuld. Door hoe het gaat in de PI, door hoe het gaat bij DV&O, door hoe de hazen lopen. Wij – de rechterlijke macht, het OM, de advocatuur – zijn overgeleverd aan de grillen van de praktijk en de strafrechtspleging. Aan banale omstandigheden als verkeerde planningen, vertraging in aanvoer, gebrek aan logistiek inzicht, maar ook aan het feit dat de rechtspraak zodanig wordt gefinancierd dat strafzaken standaard te krap worden gepland zodat uitloop en afstel onontkoombaar zijn, dat het OM de zaakstroom niet aan kan, dat zaken op de plank blijven liggen, dat er vaak gedonder is met incomplete dossiers en haperende IT en falende administratie anderszins, enzovoort. Afgelopen woensdag heb ik vier uren en die woensdag daarvoor ook drie uren verknoeid met wachten op een cliënt en het tevergeefs reizen naar het gerechtshof, welke tijd niet wordt vergoed op €0,99 na (hoop ik). Maar zelfs als die tijd vergoed zou worden, zou ik deze gang van zaken volstrekt onwenselijk vinden. Ik heb namelijk meer te doen, net als het gerechtshof en de advocaat-generaal. En ook anderen. Door de perikelen in mijn raadkamerzaak moesten minstens vier advocaten met hun cliënten ruim een uur wachten. Het gerechtshof heeft nu voor de derde keer de behandeling van een simpel schorsingsverzoek moeten inplannen. Volgende week is er weer een andere advocaat-generaal en een andere kamer van het gerechtshof die zich over de kwestie moeten buigen. En cliënt zit nog een week langer vast in afwachting van de behandeling van zijn schorsingsverzoek. Zonder therapie en zonder de juiste zorg. En die cliënt is iemand die recht heeft op rechtsbescherming. U weet wel, waar u minister voor bent. Zorg er eens voor dat u uw zaakjes op orde heeft. Wij – de rechterlijke macht, het OM, de advocatuur – zitten met smart te wachten.

P.P.J. van der Meij

Donderdag 15 november 2018

Recente berichten

Strafrecht

Familierecht

Civiel recht

Bestuursrecht