Euthanasie bij gevorderde dementie: wanneer is een arts strafbaar?
19 maart 2020
Door: Astrid van Vulpen
Het aantal gevallen waarin euthanasie wordt verleend aan mensen in een gevorderd stadium van dementie, is de afgelopen jaren enorm toegenomen. De verwachting is dat dit de komende jaren nog verder zal toenemen, nu er een verdubbeling van het aantal dementiepatiënten wordt verwacht in de komende 25 jaar.
Dat brengt juridisch een nieuw vraagstuk met zich mee; mag een arts euthanasie verlenen aan een diep demente patiënt? Het antwoord op die vraag is niet eenvoudig te geven.
Juridisch kader
Hoe zat het ook alweer? In 2002 is de Euthanasiewet in werking getreden. Met die wet is euthanasie niet langer strafbaar voor artsen die zich aan de zorgvuldigheidseisen uit de Euthanasiewet houden. Voor hen is een zogenoemde strafuitsluitingsgrond in het leven geroepen en neergelegd in art. 293 lid 2 Wetboek van Strafrecht. De zorgvuldigheidseisen waaraan een arts moet voldoen om een beroep te kunnen doen op die strafuitsluitingsgrond zullen hieronder worden toegelicht.
Zorgvuldigheidseisen
Het moet allereerst gaan om een verzoek dat vrijwillig en weloverwogen wordt gedaan. Een verzoek is vrijwillig indien het zonder onaanvaardbare druk of invloed van anderen op de patiënt is gedaan. Dat verzoek mag mondeling of schriftelijk worden gedaan. Daarover zegt de wet niets. Een patiënt moet wel wilsbekwaam zijn om een dergelijk verzoek te kunnen doen.
Bij bepaalde ziektebeelden, waaronder dementie, is het noodzakelijk om bij die wilsbekwaamheid uitvoerig en expliciet stil te staan. Indien de situatie zich voordoet dat de patiënt niet langer wilsbekwaam is, mag de arts aan een schriftelijke wilsverklaring – opgesteld toen de patiënt nog wel wilsbekwaam was – onder bepaalde voorwaarden dezelfde status toekennen als een mondeling verzoek.
Met betrekking tot de eis dat het verzoek weloverwogen moet zijn, is het van belang dat de patiënt inzicht heeft in de ziekte, de prognoses, de diagnoses en de behandelmogelijkheden. De arts moet de patiënt daarover volledig informeren en nagaan of de patiënt de informatie heeft begrepen.
Naast deze eisen moet de arts ook de overtuiging hebben dat er bij de patiënt sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Het lijden van de patiënt kan als uitzichtloos worden beschouwd indien de ziekte of aandoening die het lijden veroorzaakt niet te genezen is en het ook niet mogelijk is de symptomen zodanig te verzachten dat daardoor de ondraaglijkheid verdwijnt. Medisch gezien is de uitzichtloosheid redelijk objectief vast te stellen.
De ondraaglijkheid van het lijden is daarentegen lastiger objectief vast te stellen, omdat dit van persoon tot persoon sterk kan verschillen. Ondraaglijkheid is nu eenmaal een subjectief begrip. Er wordt bij deze zorgvuldigheidseis vooral gekeken of de arts aannemelijk heeft kunnen maken dat de ondraaglijkheid van het lijden van deze patiënt voor de arts invoelbaar is geweest.
Daarnaast moet de arts samen met de patiënt tot de overtuiging zijn gekomen dat er geen (redelijke) alternatieven voor de situatie van de patiënt voorhanden zijn. Daarbij moet worden opgemerkt dat een patiënt het recht heeft alternatieven te weigeren. Dat staat niet per definitie in de weg aan inwilliging van een euthanasieverzoek.
Daarnaast moet de arts tenminste één onafhankelijke arts raadplegen die de patiënt heeft gezien en schriftelijk heeft gerapporteerd over de hierboven genoemde zorgvuldigheidseisen. De laatste zorgvuldigheidseis betreft een zorgvuldige uitvoering van de euthanasie.
Knelpunten bij dementie
Wanneer een persoon niet meer in staat is zijn verzoek mondeling te uiten, mag de arts de schriftelijke wilsverklaring (ook wel euthanasieverklaring) zoals gezegd gelijkstellen aan een mondeling verzoek. In een schriftelijke wilsverklaring beschrijft de patiënt op het moment dat hij nog wilsbekwaam is een lijdensstadium dat hij of zij op voorhand als ondraaglijk aanmerkt. Het is voor een arts heel moeilijk om, met name in de gevallen waarin communicatie niet meer goed mogelijk is, te bepalen of nu ondubbelzinnig vast staat dat dit het moment is waarop de euthanasie moet plaatsvinden. Of dat de actuele wens is van de diep demente patiënt, kan de patiënt zelf niet meer duidelijk overbrengen. Dat maakt het voor de arts lastig om te beoordelen of in een dergelijk geval aan alle zorgvuldigheidseisen is voldaan.
Rechtbank Den Haag
De vraag die in september 2019 aan de rechtbank Den Haag is voorgelegd is of een arts in een dergelijk geval de actuele wens van de diep demente patiënt moet verifiëren om te kunnen voldoen aan alle zorgvuldigheidseisen. De rechtbank was in die zaak van mening dat dat niet nodig was en dat de arts heeft gehandeld overeenkomstig alle in de Euthanasiewet neergelegde zorgvuldigheidseisen. De arts werd ontslagen van alle rechtsvervolging, nu zij een beroep kon doen op de strafuitsluitingsgrond van art. 293 lid 2 Wetboek van Strafrecht.
Hoge raad beoordeelt zaken euthanasie bij gevorderde dementie
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Den Haag is cassatie in het belang der wet in gesteld. Dat betekent dat de Hoge Raad zich zal uitlaten over de rechtsvragen die er zijn omtrent euthanasie bij (gevorderde) dementie. Een hoognodige en welkome ontwikkeling!