De Wwft; ook voor de ondernemer
31 januari 2018
Door: Sabine Pijl en Maike Bouwman
In de media wordt met name gesproken over de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (hierna: Wwft) in relatie tot grote financiële instellingen (banken), beleggingsinstellingen en trustkantoren. Volgens het National Risk Assessment Witwassen uitgevoerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum vormt witwassen via deze instellingen ook het grootste risico met grote impact op de maatschappij. Maar kijkt men naar de strafrechtspraak over dit onderwerp, zijn het vooral handelaren in bijvoorbeeld metaal, juweliers of kleine financiële dienstverleners (zoals administratiekantoren) die zijn veroordeeld voor het niet verrichten van cliëntenonderzoek en het niet melden van ongebruikelijke transacties bij de Financiële inlichtingen eenheid (hierna: FIU). De verwachting is dat in 2018 de handhaving en regelgeving op dit onderwerp verder zal worden aangescherpt.
De regering heeft in de Rijksbegroting 2018 voor Veiligheid en Justitie aangegeven dat dit jaar in de handhaving wederom de focus zal liggen op ondermijnende criminaliteit, waaronder witwassen. Handhaving van de Wwft door het Openbaar Ministerie, de FIOD, de politie, de FIU en de Belastingdienst zal dan ook steeds strenger worden, omdat deze wet een belangrijk middel is in de strijd tegen witwassen. Er wordt gebruik gemaakt van een integrale aanpak waarbij deze autoriteiten samenwerken, door bijvoorbeeld onderling informatie uit te wisselen. In de praktijk zou dit kunnen betekenen dat als bij een belastingcontrole naar boven komt dat er veel contante betalingen zijn ontvangen door een ondernemer, dit wordt gemeld bij de FIOD. Door de FIOD kan vervolgens worden onderzocht of voldaan is aan de Wwft verplichtingen. Dit is in het verleden een effectieve aanpak gebleken. De pakkans van overtreding van de Wwft wordt daarmee vergroot.
Daar komt bij dat de regels worden aangescherpt. Er ligt momenteel een wetsvoorstel waarin onder meer de reikwijdte van de Wwft aanzienlijk wordt uitgebreid. Dit wetsvoorstel is gebaseerd op de zogenoemde Vierde Anti-witwasrichtlijn (Richtlijn (EU) 2015/849, PbEU 2015, L141/73) en had al op 26 juni 2017 geïmplementeerd moeten worden. Deze implementatietermijn heeft Nederland niet gehaald. Inmiddels is op 12 oktober 2017 het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend.
Voor ondernemers is vooral belangrijk dat de categorie ‘grootwaardehandelaren’ wordt uitgebreid. Alle personen en bedrijven die in goederen handelen vallen onder de verplichtingen van de Wwft als zij daarvoor betalingen in contant geld doen of ontvangen van €10.000,- of meer, voorheen lag die grens op €15.000,-. Daarnaast valt niet alleen de verkoper maar ook de koper onder de Wwft. Tot slot vallen na implementatie van de richtlijn ook kansspelaanbieders als loterijen, aanbieders van sportweddenschappen en speelautomatenhallen onder de Wwft.
Alhoewel de overheid heeft aangegeven dat de informatievoorziening aan ondernemers sterk is toegenomen, zijn veel ondernemers niet (goed) op de hoogte van de Wwft-verplichtingen die zij hebben. Zij weten bijvoorbeeld niet onder welke omstandigheden zij verplicht zijn om een melding te doen bij de FIU en zijn verrast als zij als verdachte van overtreding van de Wwft worden aangemerkt. In de praktijk blijkt dat de regels lastig te doorgronden zijn voor veel ondernemers die daar – anders dan de grote instellingen – geen afzonderlijke afdeling voor hebben. Er is een speciaal voor ondernemers opgestelde Leidraad maar deze blinkt niet uit in duidelijkheid en roept nog een hoop vragen op. Wellicht is het daarom dat juist ondernemers in het strafbankje komen te zitten. Onnodig en mogelijk ook onterecht, zeker nu daar dus niet de grootste risico’s liggen.
Duidelijkheid verkrijgen over de verplichtingen die volgen uit de Wwft en hoe daar in de praktijk mee om te gaan kan in de toekomst veel ellende voorkomen. Een advocaat kan daarover adviseren. Mocht een (strafrechtelijk) onderzoek al een feit zijn kan een advocaat u helpen om te voorkomen dat een strafrechtelijk traject wordt doorgezet. Dat kan bijvoorbeeld door het OM ervan te overtuigen dat er op basis van uw situatie geen sprake kan zijn van strafbaar handelen. Ook kan dat door argumenten aan te dragen voor een andere (dan strafrechtelijke) afdoening, zodat in ieder geval de gevolgen zo veel als mogelijk worden beperkt.