Belangrijk nieuws Hoge Raad laat zich opnieuw uit over de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst ditmaal in de Uber-zaak | Cleerdin & Hamer adocaten

Belangrijk nieuws: Hoge Raad laat zich opnieuw uit over de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst, ditmaal in de Uber-zaak

25 februari 2025

De Hoge Raad heeft op 21 februari 2025 de langverwachte antwoorden gegeven op de door het Gerechtshof Amsterdam gestelde prejudiciële vragen over het ondernemerschap d.d. 13 februari 2024 in het geschil tussen FNV en Uber (en diens chauffeurs). De Hoge Raad is kort gezegd van oordeel dat er geen rangorde bestaat in de eerder geformuleerde gezichtspunten in het Deliveroo-arrest, dat het mogelijk is dat twee chauffeurs die hetzelfde werk verrichten bij dezelfde werkgever/opdrachtgever een andere rechtsrelatie hebben (werknemer of ondernemer) en dat er geen beperking geldt voor de beoordeling van het ondernemerschap (intern en extern).

In het navolgende zal enkel worden ingegaan op het belang in het kader van de kwalificatievraag. De vraag of de vordering zich leent tot collectieve actie zal in deze blog niet verder aan de orde komen.

Procesverloop in een vogelvlucht

Al in 2021 hebben de kantonrechters van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de vraag of de chauffeurs van Uber werkzaam zijn als zzp’ers of op basis van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechters waren van oordeel dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst omdat de rechtsrelatie tussen partijen voldeed aan de criteria van de arbeidsovereenkomst (persoonlijke arbeid, loon en gezagsverhouding). Met betrekking tot de gezagsverhouding spraken de kantonrechters over “modern werkgeversgezag”. Hiermee werd gedoeld op de bijzondere wijze waarop middels de Uber-app en het bijbehorende algoritme de ritten worden verdeeld over de chauffeurs, dit enkel mogelijk is indien de chauffeurs de voorwaarden accepteren, de ritprijzen vaststaan waarbij er geen onderhandeling tussen de passagier en de betreffende chauffeur plaatsvindt en de disciplinerende werking van de app door de beoordelingen van de chauffeurs. De kantonrechters meenden voorts dat de partijen onder de werkingssfeer van de CAO Taxivervoer vielen.

Uber is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof Amsterdam. Het Hof Amsterdam heeft, naar aanleiding van het op dat moment inmiddels bekende Deliveroo-arrest van de Hoge Raad, prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Voor een nadere toelichting op het Deliveroo-arrest (en de handhavingsperikelen van de Belastingdienst), wordt u verwezen naar onze eerdere blog hierover op onze website.

Knelpunt voor het Hof Amsterdam

Eén van de gezichtspunten voor de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst die volgt uit het Deliveroo-arrest ziet op het ondernemerschap. De Hoge Raad overwoog specifiek: “Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.”

Het Hof Amsterdam stelde vast dat bij een weging van alle omstandigheden van het geval in het kader van ondernemerschap dit ertoe zou kunnen leiden dat de overeenkomst van een deel van de chauffeurs wel als arbeidsovereenkomst wordt aangemerkt en voor het andere deel van de chauffeurs niet. Dit zou betekenen dat de ene chauffeur wel een werknemer is en de andere chauffeur niet, terwijl zij exact dezelfde werkzaamheden verrichten. Het Hof Amsterdam acht het dan ook wenselijk dat het element ‘ondernemerschap’ zo opgevat wordt dat dit uitsluitend betrekking heeft op de specifieke rechtsrelatie (tussen Uber en de chauffeurs). Het gaat dan dus om het interne ondernemerschap dat kan zien op aspecten zoals het commercieel risico en de winstmogelijkheden. De Hoge Raad had echter in haar overwegingen in het Deliveroo-arrest specifiek het aantal opdrachtgevers genoemd, wat ziet op extern ondernemerschap. Reden waarom het Hof Amsterdam aanleiding zag om een drietal prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad.

Prejudiciële vragen

Het Hof Amsterdam heeft drie prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad aangaande het ondernemerschap. In essentie komen deze vragen erop neer of en op welke manier het ondernemerschap betrokken moet worden in de kwalificatievraag: leidt dit tot een enge uitleg en geldt er een bepaalde rangorde in de gezichtspunten?

De Hoge Raad oordeelt dat er geen rangorde is aangebracht in de gezichtspunten zoals geformuleerd in het Deliveroo-arrest. De Hoge Raad wil niet op de stoel van de wetgever gaan zitten. De Hoge Raad oordeelt dan ook dat niet kan worden uitgesloten dat voor het antwoord op de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst het verschil maakt of de werker zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen. Het gezichtspunt dat ziet op ondernemerschap is niet belangrijker of minder belangrijk dan de overige gezichtspunten. Wel kan het ertoe leiden dat wanneer het ondernemerschap wordt weggedacht in een specifieke situatie, dit ertoe leidt dat er wordt gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst, terwijl wanneer het ondernemerschap wel wordt meegenomen een andere uitkomst volgt.

Het gevolg hiervan is dat het mogelijk is dat een arbeidsrelatie ten aanzien van hetzelfde werk, verricht ten behoeve van dezelfde opdrachtgever/werkgever, verschillend gekwalificeerd kan worden. Het zou kunnen dat een overeenkomst van een werker die zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen niet wordt gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst, terwijl bij een andere werker wel sprake is van een arbeidsovereenkomst. Om het terug te brengen naar de casus bij Uber: het is mogelijk dat ten aanzien van hetzelfde werk er chauffeurs werkzaam zijn bij Uber als ondernemer maar ook als werknemer.

Daarbij overweegt de Hoge Raad dat er geen beperking geldt voor de beoordeling van het ondernemerschap: zowel het interne ondernemerschap als het externe ondernemerschap wordt meegewogen. De beoordeling of de werker zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen kan dus ook zien op omstandigheden die zich buiten de verhouding tussen de werker en de opdrachtgever/werkgever voordoen.

Conclusie

Al met al is er weer een stukje meer duidelijkheid over de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst, specifiek met betrekking tot het ondernemerschap. De holistische weging van de omstandigheden van het geval maakt dat de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst een moeilijk vraagstuk blijft. Heeft u behoefte aan nadere bijstand en advies over de kwalificatie van uw huidige en toekomstige arbeidsrelatie(s), neemt u dan vooral contact op met Joëlle Versluis of één van onze andere arbeidsrechtadvocaten.

Recente berichten

Strafrecht

Familierecht

Civiel recht

Bestuursrecht