Uitbreiding van het taakstrafverbod
9 maart 2021
Door: Alexandra Emsbroek
Verdachte én rechter gevangen in de macht van een populistische volksvertegenwoordiging
Op 2 februari 2021 werd het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod met een kleine meerderheid van 53,7% aangenomen in de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel lag al langer op de plank en in het licht van de rellen rondom de avondklok en de Coronacrisis lijkt de recente stemming in de Tweede Kamer een goed getimede keuze van Sander Dekker.
De uitbreiding van het taakstrafverbod houdt in dat bij geweld tegen personen met een publieke taak[1] niet meer kan worden volstaan met het opleggen van een ‘kale taakstraf’, maar dat op zijn minst een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Dat geldt ook voor situaties waarin het geweld geen letsel tot gevolg heeft gehad of waarin geen sprake was van een inbreuk op de lichamelijke integriteit.
Afdeling advisering
De Afdeling advisering van de Raad van State bracht over dit wetsvoorstel in juli 2020 advies uit en concludeerde dat het voorstel onvoldoende gemotiveerd en bovendien onwerkbaar was. Ook de Orde van Advocaten, het Openbaar Ministerie, de Reclassering en – niet onbelangrijk – de Raad voor de Rechtspraak zijn tegen de uitbreiding van het taakstrafverbod.
De kern van de kritiek komt grotendeels neer op het volgende: het wetsvoorstel zaagt aan de stoelpoten van de trias politica.
Trias politica
Onze Nederlandse democratische rechtsstaat is ingericht als ‘trias politica’, een drietal gescheiden machten die elkaars functioneren bewaken en in balans houden. De bedoeling is dat die drie machten, de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht, zich niet mengen in elkaars takenpakket.
Als gevolg van het wetsvoorstel bepaalt de wetgevende macht echter voor de rechtsprekende macht welke straffen zij mogen opleggen. Het voorstel schrijft immers voor dat enkel vrijheidsbenemende straffen passend zijn in het geval van geweld tegen personen met een publieke taak. Dat betekent dat de rechter een marionet van de wetgever wordt. De wetgever bepaalt nu immers welke straf passend is voor bepaalde feiten. Maar is het niet juist de rechter voor het beantwoorden van deze laatste vraag uit artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering is opgeleid en is aangewezen bij koninklijk besluit?
Zwaarder straffen geweld tegen hulpverleners
Deze gang van zaken maakt niet alleen de rechtspraak minder onafhankelijk, maar feitelijk spreekt de wetgever hiermee ook een zeker wantrouwen uit richting de rechterlijke macht. Er wordt namelijk door de bank genomen al zwaarder gestraft bij geweld tegen hulpverleners.
Bovendien is straffen maatwerk. Als gevolg van het wetsvoorstel zal het rechters in de toekomst aan vrijheid ontbreken in het opleggen van passende straffen per geval. Rechters moeten de ruimte hebben een straf te bepalen die recht doet aan de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, maar ook aan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Er bestaan bijvoorbeeld situaties waarbij het opleggen van een gevangenisstraf eerder averechts effect zal hebben. Bovendien zijn taakstraffen bewezen effectiever, zo zegt ook Reclasseringsdirecteur Johan Bac. Werkgestraften recidiveren 47% minder vaak dan veroordeelden die een gevangenisstraf hebben uitgezeten. Bovendien is het opleggen van een taakstraf uiteindelijk goedkoper voor de maatschappij en levert het de maatschappij ook nog eens wat op. Dubbel winst, zou je zeggen.
Tot slot kun je je afvragen of geweld tegen hulpverleners in alle gevallen zwaarder gestraft moet worden. Moet een ME’er die een duw krijgt van een licht verstandelijk beperkte verdachte niet tegen een stootje kunnen? En moet zoiets inderdaad net zo zwaar bestraft worden als de relschopper die een steen gooit in het gezicht van een reanimerende ambulancemedewerker?
Minister van Rechtsbescherming
Door de rechter tot het opleggen van gevangenisstraffen te verplichten en de trias politica op deze manier uit te hollen lijkt in elk geval de titel ‘Minister van Rechtsbescherming’ voor Sander Dekker niet geheel op zijn plaats. Gelukkig is het nog niet zo ver en moet het voorstel, volgens onze wetgevingsprocedure nu nog door de Eerste Kamer. Zij kunnen het wetsvoorstel aannemen of verwerpen. Wordt vervolgd…
[1] Personen met een publieke taak zijn volgens het wetsvoorstel: politieambtenaren, ambulancebroeders, BOA’s, brandweerlieden, OV-personeel, zorgpersoneel, jeugdbeschermers, rechters, griffiers, officieren van justitie en advocaten, inspecteurs van de inspectiediensten, beveiligers en bewakers, verkeersregelaars, defensieambtenaren, deurwaarders en reddingzwemmers.