Opsporen internetcriminaliteit in het algemeen lastig
9 maart 2021
Bron: Mr. Online
In een interview met Mr. Online vertellen Michiel Zwinkels, Christiaan Baardman, Chana Grijsen en Jan-Jaap Oerlemans over cybercrimekennis.
Collega Chana Grijsen vertelt meer over haar specialisme computercriminaliteit. De hoge werkdruk en beperkte capaciteit bij opsporingsdiensten maakt dat veel zaken onopgelost blijven. Hier valt nog veel te winnen.
Interview Chana Grijsen met Mr.Online
Strafrechtadvocaat Chana Grijsen, die zich sinds 2014 in internetcriminaliteit heeft gespecialiseerd, ziet in haar praktijk ook nog geen toename in coronatijd van cybercrimezaken. “Ik denk dat dit komt omdat de opsporing vaak wat achterloopt.” Het opsporen van internetcriminaliteit is volgens haar in het algemeen lastig. “Vaak is het moeilijk om erachter te komen wie het toetsenbord bediende. Dit kan iemand in het buitenland zijn. En in zaken waarin veel aangiftes zijn gedaan kan het lang duren voordat de politie en het OM alle gegevens hebben gekoppeld.”
Daarnaast blijven veel zaken volgens haar onopgelost door de beperkte capaciteit bij opsporingsdiensten. De hoge werkdruk ziet ze ook terug in procesdossiers. “Daarin worden regelmatig stappen overgeslagen die voor een advocaat belangrijk zijn te kennen. Het hangt dan soms af van de persoon aan wie ik het vraag of ik meer informatie krijg. Dit maakt het lastig mijn cliënten goed te kunnen verdedigen.”
Steeds professioneler
Grijsen trad onder meer op als advocaat van de 40-jarige Aydin C., die in 2018 in hoger beroep werd veroordeeld tot ruim tien jaar celstraf voor zedendelicten met onder meer tientallen minderjarige meisjes en andere strafbare feiten, waaronder computervredebreuk. Maar de meeste zaken van Grijsen gaan over hackactiviteiten en phishing, een vorm van internetfraude waarbij mensen met valse e-mails naar nepsites worden gelokt waar ze hun rekeningnummer of andere inloggegevens prijsgeven. Het namaken van websites gebeurt steeds professioneler, merkt zij. “Vaak zit er een community achter, waarbij de daders het materiaal onderling verdelen. Zo zie je bepaalde formats van een webshop of een e-mail van een bank terug in verschillende dossiers.”
Informatieachterstand
Vooral interessant vindt Grijsen zaken waarin opsporingsbevoegdheden zijn ingezet zoals een hackbevoegdheid, waarbij zonder toestemming van een verdachte geprobeerd is toegang te krijgen tot zijn computer of netwerk. “Ook in de zaak van Aydin C. hebben OM en politie heel veel data verzameld. Slechts een klein deel daarvan is opgenomen in het procesdossier. Voor een advocaat is het ook belangrijk te weten welke data niet zijn gebruikt, omdat die ontlastend materiaal kunnen bevatten. Ik probeer daarom altijd toegang te krijgen tot alle data. In de zaak van Aydin C. is dat niet gelukt.”
Een advocaat van een verdachte heeft per definitie een informatieachterstand, stelt ze, en dat is volgens haar in strijd met het beginsel van equality of arms, dat onderdeel is van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM). “De Nederlandse wetgeving loopt hierbij hopeloos achter op de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.”
Problematisch
Grijsen maakt zich daarnaast zorgen om “het gemak” waarmee verdachten bij een aanhouding zonder rechtsbijstand om inlogcodes van smartphones wordt gevraagd. “Bij jeugdstrafzaken vind ik dit helemaal problematisch, omdat jongeren meestal niet weten wat hun rechten en plichten zijn.” Ze verwacht dat hierover meer jurisprudentie komt.
Ze juicht de ‘cyberkamers’ bij de hoven toe, al ziet ze ook daar wel verschil in kennis bij rechters. Tegelijkertijd zouden volgens haar alle strafrechters basiskennis over digitaal bewijs en digitale opsporing moeten hebben om het bewijs in een zaak op de juiste waarde te kunnen schatten. “Hier is nog veel te winnen.”