Liegende agenten: bewijsuitsluiting
5 maart 2021
Door: Gerwin Wezelman
Besloten werd een verdachte vrij te spreken, omdat er te weinig bewijs was. Beter gezegd: het bewijs dat er wel was, mocht niet worden gebruikt. De reden? Het was onrechtmatig verkregen, terwijl agenten hadden doen voorkomen alsof alle regels netjes waren gevolgd. Wat was er aan de hand en hoe zit het ook alweer met bewijsuitsluiting?
Op 17 januari 2021 deed de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak in een zorgwekkende zaak. Besloten werd een verdachte vrij te spreken, omdat er te weinig bewijs was. Beter gezegd: het bewijs dat er wel was, mocht niet worden gebruikt. De reden? Agenten hadden niet de waarheid opgeschreven in hun proces-verbaal. Wat was er aan de hand en hoe zit het ook alweer met bewijsuitsluiting?
De feiten
Agenten zien een auto de A6 oprijden. De auto slingert en er is een achterlicht kapot. De bestuurder is ook nog eens aan het telefoneren. Ze besluiten de auto stil te zetten. De bestuurder wordt gevraagd naar zijn rijbewijs of legitimatie. Die bleek hij niet bij zich te hebben. Eén van de agenten zou de man vervolgens hebben gevraagd of hij in de auto mocht zoeken naar een legitimatiebewijs. De toestemming zou zijn gegeven. Bij het doorzoeken wordt een aantal pakketten in een open tas gevonden. Volgens verdachte, die eerst zou zijn gewezen op zijn recht om te zwijgen, was dit Surinaams bakmeel. Later bleek het om ongeveer 3 kilo cocaïne en 3 kilo amfetamine te gaan. Achterin de auto werden ook nog eens voorwerpen aangetroffen die voor hennepkwekerijen worden gebruikt. Die hangt, zou je denken.
Een politievlogger filmt alles en zet het filmpje later op zijn populaire YouTube-kanaal. Dat dit alles was gefilmd was niet opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen (waarin agenten opschrijven wat ze hebben waargenomen). De alerte advocate kwam het wel te weten en ze realiseerde zich dat het filmpje op YouTube maar enkele fragmenten liet zien. De rechtbank gaf de officier van justitie de opdracht het hele filmpje aan het dossier toe te voegen.
Normering strafvorderlijk optreden
Het opsporen van strafbare feiten en het vervolgen van verdachten is erg belangrijk. Opsporing en vervolging mogen echter niet ten koste van alles gaan. De overheid dient in haar handelen rekening te houden met de grondrechten van burgers. De wet regelt nauwkeurig wanneer welke bevoegdheid mag worden ingezet. Precies op dit punt ging het in deze zaak fout.
Toen het volledige filmpje van de doorzoeking van de auto en aanhouding bekeken werd, bleek dat niet volgens de wettelijke regels was gehandeld. De agenten hadden geen toestemming gekregen om de auto te doorzoeken voor legitimatie en bovendien waren ze al begonnen met het doorzoeken voordat verdachte de kans had om zijn identiteit aan te tonen. Daarnaast bleek dat de pakketten niet open in een tas lagen, maar ingepakt. De verdachte had pas te horen gekregen dat hij mocht zwijgen toen achterin in de auto nog meer spullen werden gevonden en niet – zoals de agenten stelden – toen de pakketten werden aangetroffen. De agenten hadden in hun proces-verbaal doen voorkomen alsof de regels strikt waren nageleefd, terwijl dat niet het geval was. Dat is problematisch.
Bijzondere bewijskracht processen-verbaal
Processen-verbaal hebben namelijk een belangrijke en bijzondere bewijswaarde in strafzaken. Eén getuige is geen getuige, die regel kent bijna iedereen. Er één belangrijke uitzondering: als die ene getuige een opsporingsambtenaar is en die legt zijn bevindingen vast in een proces-verbaal, dan is enkel het proces-verbaal voldoende voor een bewezenverklaring (art. 344 lid 2 Sv). Agenten hebben immers de ambtseed of –belofte afgelegd en daarom wordt niet getwijfeld aan hun bevindingen. In dit geval bleek dat onterecht.
Bewijsuitsluiting
De agenten hadden volgens de rechtbank vormvoorschriften verzuimd. Dat is een chique manier om te zeggen dat ze de wettelijke regels hadden genegeerd. Bovendien zijn ze daar niet eerlijk over geweest. Die wettelijke regels zijn er niet voor niets en als ze worden overtreden, dan kan de rechter daar een gevolg aan verbinden.
Dat is geregeld in art. 359a Sv. Er zijn vier mogelijke reacties: het Openbaar Ministerie wordt niet-ontvankelijk verklaard, bewijs wordt uitgesloten, er volgt strafvermindering of de rechter stelt een verzuim vast zonder daaraan een gevolg te verbinden.
In dit geval koos de rechtbank voor bewijsuitsluiting. Daartoe kan volgens de Hoge Raad in twee gevallen worden overgegaan. Allereerst kan bewijsuitsluiting nodig zijn om een eerlijk proces te garanderen (art. 6 EVRM). Een proces is bijvoorbeeld mogelijk niet eerlijk als grondrechten van een verdachte worden geschonden, zoals het recht om te zwijgen of als er onrechtmatig is doorzocht.
Daarnaast kan bewijsuitsluiting volgen als voorschriften of rechtsbeginselen in ernstige mate zijn geschonden, zonder dat er sprake is van een oneerlijk proces. Dit bewijs kan in beginsel ‘gewoon’ worden gebruikt, ook als er voorschriften of rechtsbeginselen zijn geschonden. Pas als de schending ernstig is, dan komt bewijsuitsluiting als optie in beeld.
Bewijsuitsluiting kan in die gevallen volgen als rechtsstatelijke waarborg en als preventie voor toekomstige schendingen. De rechter moet wel goed acht slaan op de mogelijke negatieve gevolgen van de bewijsuitsluiting (zoals een vrijspraak). Ook moet hij kijken naar het belang van het voorschrift, de ernst van het verzuim en overwegen of er misschien niet strafvermindering in plaats van bewijsuitsluiting moet volgen.
De rechters besloten in deze zaak tot bewijsuitsluiting omdat het recht op een eerlijk proces was geschonden. De drugs en de overige voorwerpen mochten niet voor het bewijs worden gebruikt. Er bleef daardoor niets over, waardoor de verdachte werd vrijgesproken.
Conclusie
Deze casus leert dat een zaak veel minder duidelijk is dan het misschien lijkt. Een goede advocaat onderzoekt of alle voorschriften wel zijn nageleefd en of er wel rechtmatig is gehandeld. Als dat niet het geval is, dan kan dat gunstig uitpakken voor een verdachte.
Daarnaast leert deze casus dat processen-verbaal niet altijd kloppen. Dat komt helaas vaker voor dan je denkt. Een mogelijke oplossing hiervoor is het standaard uitrusten van agenten met bodycams. Dat vergroot de controleerbaarheid. Daarnaast kan de vraag gesteld worden of een proces-verbaal per definitie waarheidsgetrouw moet worden geacht, omdat een opsporingsambtenaar deze op ambtseed of –belofte opmaakt. Helaas toont dit soort voorbeelden aan dat ook agenten niet altijd de waarheid spreken.