Gelijke gevallen gelijk behandelen
13 maart 2019
Door: Rachel Bruinen
…behalve als het gaat om bestuurders van Oost-Europese voertuigen?
‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan’, artikel 1 Grondwet.
Discriminatieverbod
Het discriminatieverbod staat centraal in een op 9 oktober 2018 door de Hoge Raad gewezen arrest (ECLI:NL:HR:2018: 1872). Het hete hangijzer in deze zaak is het zogeheten ‘Moelander-project’ (Midden-Oost-Europeanen). Dit is een project van de politie waarbij aandacht wordt gevraagd om specifiek voertuigen te controleren uit Midden- en Oost-Europa. Het project is voor de politie aanleiding een in het voormalige Joegoslavië geboren verdachte, die al jaren in Nederland woont, staande te houden. Hij rijdt namelijk in een voertuig met een Bulgaars kenteken.
Na controle blijkt zijn rijbewijs ongeldig te zijn verklaard en daarvoor wordt deze verdachte vervolgd. De verdediging bepleit dat de staande houding discriminatoir is en dat daarmee niet alleen artikel 1 van de Grondwet wordt geschonden, maar ook het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dit is volgens de verdediging een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering en zou tot bewijsuitsluiting moeten leiden.
Verweer verworpen
Het gerechtshof heeft dit verweer verworpen. Het betreft weliswaar een project waarbij scherper werd gelet op auto’s met een kenteken uit Oost-Europese landen, maar dit is volgens het hof een zodanig brede benadering dat dit niet inhoudt dat sprake is van discriminatoir handelen van de politie. Het gaat bij deze politiecontroles immers niet om de persoon, maar om het controleren van een voertuig. Maar, zo werpt annotator mr. Reijntjes terecht op: zitten in Bulgaarse auto’s niet meestal Bulgaren?
Reikwijdte van controlebevoegdheden
De Hoge Raad kan zich in de redenering van het hof evenmin vinden. De Hoge Raad gaat eerst in op de reikwijdte van de controlebevoegdheden uit artikel 160 Wegenverkeerswet. Het uitoefenen van die bevoegdheden moet verband houden met de naleving van in die wet gegeven voorschriften (HR 26 november 1957, NJ 1958/351). Aangenomen wordt dat daarvan sprake is als de verbalisant ook daadwerkelijk heeft gevraagd naar het rijbewijs of de kentekenpapieren. De uitoefening van die bevoegdheid is daarmee in beginsel rechtmatig, ook als de bevoegdheid daarnaast het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk maakt waarop deze bepalingen niet zien. Daarnaast geldt dat het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit niet in de weg staat aan het uitoefenen van controlebevoegdheden door opsporingsambtenaren, mits bij aanwending van die bevoegdheden de waarborgen die aan een verdachte toekomen in acht worden genomen (HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9670).
In strijd is met het discriminatieverbod
Vervolgens gaat de Hoge Raad in op de toepassing in deze specifieke situatie. Daarover wordt allereerst benoemd dat artikel 160 van de Wegenverkeerswet geen aanwijzingen bevat over de selectie van bestuurders ten aanzien van wie de in dit artikel gegeven bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend. De rechter kan echter van oordeel zijn dat de wijze waarop de politie bij de uitoefening van voornoemde controlebevoegdheden personen heeft geselecteerd in strijd is met het discriminatieverbod. Als dat het geval is, bepaalt de rechter welke rechtsgevolgen daaraan verbonden moeten worden (HR 1 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2454). Van discriminatoir optreden kan sprake zijn wanneer de reden een auto aan een verkeerscontrole te onderwerpen in overwegende mate is gebaseerd op etnische of religieuze kenmerken of op de nationaliteit van de bestuurder of van inzittenden.
Geen sprake van discriminatoir optreden politie
In deze zaak overweegt de Hoge Raad dat het oordeel van het Hof, dat geen sprake is van discriminatoir optreden van de politie omdat het niet zou gaan om controle van de persoon, maar van het voertuig, niet zonder meer begrijpelijk is. Door met een verkeerscontrole als selectiecriterium te hanteren of een kenteken afkomstig is uit een bepaalde groep landen, wordt indirect onderscheid gemaakt naar nationaliteit en afkomst van de inzittenden. Dergelijke maatregelen kunnen gerechtvaardigd zijn, bijvoorbeeld als het gaat om maatregelen ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, maar het Hof heeft daarover niets in het arrest opgenomen. Dit maakt dat de Hoge Raad de zaak terugwijst naar het Bossche Hof. De zaak zal daar opnieuw worden berecht en afgedaan.