Arrest Europees Hof voor de Rechten van de Mens na bijna 8 jaar
23 april 2024
Vandaag heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) arrest gewezen in de zaak M.B. t. Nederland, een procedure die mr. S. Thelosen had opgestart bij dit Hof. Het betrof een klacht tegen Nederland over schending van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het recht op vrijheid. Het EHRM heeft de klacht gegrond verklaard en de Nederlandse staat veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding.
Verdacht van een terroristisch misdrijf
In deze zaak ging het om een cliënt die werd verdacht van een terroristisch misdrijf. Uiteindelijk is hij van deze aanklacht volledig vrijgesproken. Toen de strafrechtelijke procedure nog liep echter, is hij na de schorsing van de strafrechtelijke voorlopige hechtenis direct in vreemdelingendetentie geplaatst. De belangrijkste reden die de Nederlandse overheid hiervoor aanvoerde was dat de cliënt een gevaar voor de openbare orde zou voeren. Vreemdelingendetentie mag op grond van artikel 5 EVRM echter alleen worden opgelegd om een vreemdeling tegen te houden en/of uit het land te verwijderen. De tenuitvoerlegging van de maatregel moet daar altijd nauw aan verwant blijven. Namens de cliënt werd daarom geprocedeerd tegen deze maatregel, omdat het er alle schijn van had dat het daadwerkelijke doel van de staat niet was om de cliënt tegen te houden of uit Nederland te verwijderen, maar simpelweg om hem van straat te houden omdat hij een gevaar zou vormen, ondanks overigens dat de strafrechtelijke autoriteiten geen noodzaak zagen om hem voor de verdere duur van het proces in voorlopige hechtenis te houden.
Bij de Nederlandse vreemdelingenrechter werd de Nederlandse staat tot in hoogste instantie in het gelijk gesteld. Volgens de rechtbank en ook de Raad van State was de maatregel van vreemdelingenbewaring dus rechtmatig. Het EHRM deelde die mening niet, en oordeelt nu alsnog, enige tijd later, dat de bewaringsmaatregel vanaf het begin onrechtmatig was.
Nationaal en EU-recht
In haar arrest stelt het EHRM voorop dat het aan de nationale rechter is om het nationale recht en, voor zover van belang, het EU-recht uit te leggen. Het is daarom niet aan het EHRM om het oordeel van de nationale rechter in zoverre in twijfel te trekken, zo lang de redenering van de nationale rechter maar helder is. Het EHRM beperkt zich in dit deel van het arrest dan ook tot een terughoudende toets. Zij komt vervolgens tot het oordeel dat de maatregel van vreemdelingenbewaring in dit geval in principe rechtmatig was, in die zin dat er een deugdelijke nationale juridische basis bestond voor de maatregel en dat deze was opgelegd in lijn met de waarborgen die het nationale recht biedt.
Vervolgens beoordeelt het Hof of de maatregel in dit geval, met het oog op de wijze waarop de vrijheidsontmening was opgelegd, arbitrair was. Als dat zo is dan is namelijk alsnog sprake van een verboden vorm van detentie. Hier is het antwoord de vraag doorslaggevend of de maatregel wel voldoende nauw verwant is aan het gestelde doel ervan. Oftewel: heeft de Nederlandse staat de maatregel inderdaad opgelegd voor het doel waarvoor zij stelt deze te hebben opgelegd, namelijk het tegenhouden van de cliënt om het grondgebied te betreden, of is dat enkel een papieren waarheid.
Asielaanvraag
Het EHRM oordeelt dat de maatregel inderdaad arbitrair was, vanaf het begin. De reden daarvoor is dat de cliënt lange tijd in strafrechtelijke detentie had gezeten, in de periode waarin de asielprocedure doorliep. Er werden echter geen stappen ondernomen om op die asielaanvraag te beslissen in die tijd, terwijl dat wel had gekund. Daarbij speelt het een rol dat de cliënt niet direct na het indienen van zijn asielaanvraag in vreemdelingendetentie werd gezet, maar pas na zijn strafrechtelijke aanhouding, en dat vreemdelingenbewaring dus kennelijk niet noodzakelijk was om op de asielaanvraag te beslissen. De belangrijkste conclusie van het arrest is echter dat het EHRM ook duidelijk maakt dat een enkele verwijzing naar de openbare orde niet voldoende is om een maatregel van vreemdelingenbewaring te rechtvaardigen. Het kan een argument zijn, maar het doel moet altijd tegenhouden of terugsturen blijven, en de feiten moeten dit ondersteunen.
Na bijna 8 jaar genoegdoening
Het arrest is natuurlijk mooi nieuws voor de cliënt, die na bijna 8 jaar eindelijk genoegdoening krijgt. Daarnaast is het ook een duidelijke signaal aan de Nederlandse overheid, dat niet enkel de letter van de wet in acht moet worden genomen, maar dat per geval moet worden bezien of ook conform de geest van de wet, en dan in het bijzonder van het EVRM, wordt gehandeld. In de “concurring opinion” van rechter bij het EHRM Serghides, wordt dit principe nog breder getrokken. Hij benadrukt dat het van groot belang is om in gedachte te houden dat de waarborgen van de rechten van vreemdelingen en asielzoekers, net als de klager in deze zaak, niet enkel een kwestie is van aan internationale verplichtingen voldoen, maar dat het een diepgaande morele verplichting is die zijn weerklank vindt in onze gedeelde menselijkheid. Met name die boodschap komt hopelijk aan bij de formerende regeringspartijen, die recent hebben aangekondigd dat zij een gedeeltelijke asielstop overwegen. Ook dat is niet enkel in strijd met de letter van de wet, maar zeker ook met het menselijke aspect, wat deze rechter van het EHRM uitdrukkelijk benadrukt. Als de harde regeringsplannen inderdaad verder worden uitgewerkt in wet- en regelgeving, dan kan Nederland hoogstwaarschijnlijk op heel wat extra veroordelingen bij het EHRM rekenen.